DEU:Niederländisch:AufbauwortschatzB1

Aus Vokipedia
Wechseln zu: Navigation, Suche

Index:DEU:Niederländisch:AufbauwortschatzB1

Inhaltsverzeichnis

Info

   
Name des Wortschatzes AufbauwortschatzB1
Sprache 1 Niederländisch
Sprache 2 Deutsch
Inhalt Wortauswahl entsprechend etwa dem Niveau B1
Kommentar generiert mit Decaleon 7.0 beta
Fremdsprache / Sachgebiet Niederländisch
Sprache der Zielgruppe Deutsch
Quelle gearwheelsoft2@hotmail.com
Software Mit dem Langenscheidt Vokabeltrainer (www.vokabeln.de) können Sie diesen Wortschatz mit vielen verschiedenen Funktionen trainieren (z.B. Karteikartensystem, Prüfungsmodus, Multiple Choice, Kreuzworträtsel, Superlearning und Tutorium), in unterschiedlichen Formaten drucken (z.B. Vokabelkärtchen, Vokabellisten, Vokabeltests, Kreuzworträtsel) und exportieren (z.B. auf Ihr Handy).


Abschnitt 1

Niederländisch Deutsch Zusatz
schaduwing (art) Schattierung
handelen (be about) handeln von
pianist Klavierspieler
gigant Gigant
komiek (men) Komiker
compositie (music) Komposition
romance ((literature)) Romanze
boekerij (Ger:Bibliothek) Bücherei
toonladder (music) Tonleiter
toneelstuk ((culture)) Theaterstück
klassiek klassisch
scheppend schöpferisch
bariton (music:voice) Bariton
danser ((general)) Tänzer
dramatisch dramatisch
spelen (theatre) spielen
inhouden beinhalten
expressionisme (art) Expressionismus
klassieke periode ((art/architecture)) Klassik
engageren engagieren
formuleren formulieren
biografie Biographie
dirigeren (music) dirigieren
satire Satire
gestalte ((art)) Gestaltung


Abschnitt 2

Niederländisch Deutsch Zusatz
akte ((theatre,_opera)) Akt
antiquiteiten ((plural)) Antiquitäten
wijs (song) Weise
klarinet (music:instrument) Klarinette
fee (fairy tale) Fee
accordeon (music) Akkordeon
akkoord (music) Akkord
atelier ((room,_art)) Atelier
liefdesroman ((text)) Liebesroman
artistiek künstlerisch
klassieke muziek (music) klassische Musik
levend (language,_thought) lebendig
duo ((music)) Duo
dichtkunst Dichtkunst
schepping (religion/arts) Schöpfung
blijspel (theatre) Lustspiel
ritmisch rhythmisch
cello (music) Cello
misdaadroman (literatura) Kriminalroman
creatie (art) Kreation
toneelspelen schauspielern
sprookjesachtig ((figurative)) märchenhaft
poëtisch poetisch
muzikaal musikalisch
acteur (theatre,_film) Darsteller


Abschnitt 3

Niederländisch Deutsch Zusatz
inleiding (book) Einleitung
idylle Idylle
bas ((singer)) Bass
vertolker (music:song) Interpret
barok (architecture/art) Barock
romantisch romantisch
enscenering (theater,_film) Inszenierung
operazanger (music) Opernsänger
hymne Hymne
intendant (theatre) Intendant
toppunt (story/apex) Höhepunkt
tragisch tragisch
grammofoonplaat (music) Schallplatte
inleiding (text,_book) Einführung
anekdote Anekdote
kaft (book/Ger:Einband) Umschlag
pianist Pianist
componeren ((music)) komponieren
creëren kreieren
trio (music) Trio
popmuziek Popmusik
poëet (literature) Poet
rijmen sich reimen
tentoonstellen (museum) ausstellen
uitleggen ((figurative)) deuten


Abschnitt 4

Niederländisch Deutsch Zusatz
rockmuziek (music) Rockmusik
pauk (music) Pauke
interpreteren interpretieren
filharmonisch orkest Philharmonie
toneelstuk (theatre,_opera) Schauspiel
schilderkunst Malerei
première (theatre,_opera) Premiere
kwintet (music) Quintett
maat (music) Takt
monoloog (literature) Monolog
nieuwe tijd Neuzeit
strofe (music) Strophe
rijm Reim
biografie Biografie
standbeeld Statue
citeren zitieren
opstellen abfassen
epos Epos
proza Prosa
moderne tijd (culture/art/music) Moderne
tango (dance) Tango
tenor (music:voice) Tenor
kwartet (music) Quartett
uitleggen (text etc.) auslegen
trekharmonica (music) Ziehharmonika


Abschnitt 5

Niederländisch Deutsch Zusatz
trommelen (music) trommeln
schepper (religion/philosophy) Schöpfer
fabel Fabel
drumstel (music) Schlagzeug
hobo (music) Oboe
belichamen verkörpern
voorlezen vorlesen
spoken (ghost) spuken
mondharmonica (music) Mundharmonika
monster Monster
schilderen schildern
motief ((theme/picture)) Motiv
signeren signieren
schetsen skizzieren
musiceren (make music) musizieren
modelleren modellieren
schildering Schilderung
slaginstrument ((music)) Schlaginstrument
mannetje ((legenda)) Männchen
lyriek Lyrik
zanger (music) Sänger
repertoire (e.g. theatre,_music) Repertoire
manuscript Manuskript
orgel (church) Orgel
vers ((part of a poem)) Vers


Abschnitt 6

Niederländisch Deutsch Zusatz
vleugel (music instrument) Flügel
mars (music) Marsch
galerie ((art)) Galerie
ouverture (music) Ouvertüre
kras ((general)) Kratzer
roodbruin rotbraun
kleurnuance (colour) Farbton
bult ((form)/Ger:Beule) Buckel
deuk ((car etc.)) Delle
formaat Format
lichtblauw hellblau
groenblauw grünblau
rooskleurig rosarot
purperkleurig purpurfarben
oneffen (terrain) uneben
grijsblauw graublau
qua kleur farblich
vaal (wan) fahl
donkerblauw dunkelblau
grafisch grafisch
recht (direction/not oblique) gerade
gedekt (colour/sober;_Ger:matt) gedeckt
stralend ((face)) strahlend
raster ((typo)) Raster
effen (of one colour) einfarbig


Abschnitt 7

Niederländisch Deutsch Zusatz
beige beige
krans ((wattled ring)) Kranz
schaduwfiguur Schattenriss
hol hohl
krom krumm
sokkel ((statue)) Sockel
gebogen gebogen
met een patroon (textile) gemustert
opening ((object)) Öffnung
zigzag Zickzack
profiel ((general)) Profil
zich uitzetten sich ausdehnen
verven anstreichen
buigen beugen
verlichten (illuminate) erleuchten
groef Rille
krommen ((geometry)) krümmen
cilinder (mathematics:geometry) Zylinder
ovaal oval
glanzend ((light)) glänzend
cirkelvormig kreisförmig
kleurrijk farbenfroh
driehoekig dreieckig
geplooid ((material)) faltig
rechthoekig rechteckig


Abschnitt 8

Niederländisch Deutsch Zusatz
traliehek (!!! object) Gitter
kwadratisch ((form)) quadratisch
lichtgevend ((light)) leuchtend
silhouet Silhouette
spits spitz
stomp (geometry) stumpf
schuin (Ger:geneigt) schräg
schaduwrijk schattig
scheef schief
onregelmatig unregelmäßig
zich krommen (wind) sich krümmen
ongelijkmatig ungleichmäßig
troebel (liquid) trübe
turquoise türkis
gleuf Schlitz
tand ((general)/peak, tooth) Zacke
laag (material) Schicht
symmetrie Symmetrie
zeshoek (mathematics) Sechseck
kolom (text,(men)/Ger:Kolumne) Kolonne
lus Schlaufe
postkantoor Postamt
webpagina (informatics) Internetseite
radio Hörfunk
aankondigen ansagen


Abschnitt 9

Niederländisch Deutsch Zusatz
uitgeverij Verlag
aanprijzen anpreisen
inlichting ((information)) Benachrichtigung
afspelen (record,_CD) abspielen
afzenden abschicken
druk (media) Druck
krantenkop Schlagzeile
journaal (press) Journal
dvd DVD
hitparade Hitparade
inzender (post/Ger:Absender) Einsender
filmen filmen
faxen faxen
fotokopiëren fotokopieren
uitgever (media) Herausgeber
brievenbus (post) Briefkasten
videorecorder Videorekorder
aangetekend stuk Einschreiben
overbrenging ((media)) Übertragung
annonce ((newspaper)) Annonce
reporter Reporter
mobieltje ((phone: short form)) Handy
weerkaart (meteorology) Wetterkarte
massamedia ((plural)) Massenmedien
zich abonneren op abonnieren


Abschnitt 10

Niederländisch Deutsch Zusatz
netnummer ((telephone)) Vorwahl
uitgeven (book,_etc.) herausgeben
aanschouwelijk anschaulich
seinen ((broadcast)) funken
luisteraar ((radio)) Hörer
brief (letter) Zuschrift
live (radio,tv) live
bezorging (post) Zustellung
multimedia Multimedia
presenteren (television,_etc.) moderieren
kopieerapparaat ((technology)) Kopierer
communiceren kommunizieren
interactief interaktiv
inloggen sich einloggen
schandaal Skandal
studio ((radio/TV)) Studio
cd CD
koerier Kurier
ondervragen befragen
laptop ((computer)) Laptop
wegzenden (post/Ger:abschicken) wegschicken
mobiele telefonie Mobilfunk
overbrengen übermitteln
abonnement ((newspaper)) Abonnement
illustratie ((image in book)) Illustration


Abschnitt 11

Niederländisch Deutsch Zusatz
geïllustreerd tijdschrift ((media)) Illustrierte
inleiden (Ger:vertraut machen) einführen
stereo-installatie Stereoanlage
correspondentie Schriftwechsel
opmaak ((typography)) Layout
archief ((general)) Archiv
afbeelding (book/graphics) Abbildung
televisiekanaal Fernsehkanal
telefoongesprek Telefongespräch
advertentie (newspaper) Anzeige
geschrift Schriftstück
toezenden übersenden
weergeven (photo etc.) wiedergeben
exemplaar Exemplar
pocketboek Taschenbuch
televisiestudio Fernsehstudio
encyclopedie Enzyklopädie
pc (informatics) PC
mobiele telefoon Mobiltelefon
redacteur Redakteur
abonneenummer Rufnummer
telegram Telegramm
ontvanger (e.g. radio) Empfänger
presentator (radio/TV) Moderator
opnemen (technology) aufzeichnen


Abschnitt 12

Niederländisch Deutsch Zusatz
frankeren (post) frankieren
nieuwtje ((news)) Neuigkeit
prentenboek Bilderbuch
doorkiesnummer ((number)) Durchwahl
opname (audio, (photo) etc.) Aufnahme
negatief ((photo)) Negativ
telefoonnummer Telefonnummer
geluidsdrager Tonträger
televisieprogramma Fernsehprogramm
adverteren inserieren
nasporing ((press)) Recherche
telefooncel Telefonzelle
briefwisseling ((letter)) Briefwechsel
correspondentie Korrespondenz
navorsen recherchieren
postvak Postfach
videofilm Videofilm
show Schau
afstandsbediening Fernbedienung
telefoonhoorn ((telephone)) Telefonhörer
antwoordapparaat (answering machine) Anrufbeantworter
televisiezender Fernsehsender
telefax Telefax
e-mail E-Mail
uitzenden (radio,_TV,_etc.) senden


Abschnitt 13

Niederländisch Deutsch Zusatz
postcode (post/zip code) Postleitzahl
radio-uitzending Radiosendung
linde (tree/linden) Linde
laurier (botany) Lorbeer
luipaard (zoology) Leopard
libel (biology) Libelle
lelie (flower) Lilie
fonkelen funkeln
leeuwerik (bird) Lerche
vreten (animal) fressen
paardenbloem (flower) Löwenzahn
kweken ((plants)/culture) Züchtung
sneeuwval (meteorology) Schneefall
kruipen kriechen
kraaien (cock) krähen
krabben kratzen
zoölogie (biology) Zoologie
miauwen (cat) miauen
fokkerij (animal) Zucht
spin (biology) Spinne
steppe (geography) Steppe
mug (biology) Schnake
hagelen hageln
gedijen ((biology)) gedeihen
beuk (tree) Buche


Abschnitt 14

Niederländisch Deutsch Zusatz
berk (tree) Birke
modderbrij (slush) Matsch
knorren (dog) knurren
meikever (zoology) Maikäfer
huilen ((animal)) heulen
knop (botany) Knospe
sneeuwvlok Schneeflocke
krokus (botany) Krokus
Zuid-Amerika (geography) Südamerika
taifoen (meteorology) Taifun
Zuidzee (geography) Südsee
koekoek (bird) Kuckuck
zuidoosten (geography) Südosten
kuiken (biology/chick) Küken
zuidwesten (geography) Südwesten
esdoorn (tree) Ahorn
Wenen (geography) Wien
klauw (animal) Kralle
weersverwachtingen (meteorology) Wetteraussichten
koraal (biology) Koralle
merel (bird) Amsel
uitwerpselen Kot
creatuur Kreatur
kreeft (zoology) Krebs
kruid (food) Kraut


Abschnitt 15

Niederländisch Deutsch Zusatz
mus (bird) Sperling
dierenwereld (biology/fauna) Tierwelt
Stockholm (geography) Stockholm
lavendel (botany) Lavendel
lawine (geography) Lawine
look (botany) Lauch
kompas (geography) Kompass
bemesten düngen
komeet (astronomy) Komet
rinoceros (zoology) Rhinozeros
daglicht Tageslicht
beet Biss
planten in (botany) einpflanzen
lam (biology/young sheep) Lamm
snuit (biology/muzzle) Schnauze
compost ((gardening)) Kompost
arend (zoology) Adler
koelte ((temperature)) Kühle
wolkbreuk (meteorology) Wolkenbruch
zalm (zoology) Lachs
schemeren ((morning)) dämmern
pompoen (food) Kürbis
kiem (botany) Keim
zonneschijn Sonnenschein
ongedierte ((insects)) Ungeziefer


Abschnitt 16

Niederländisch Deutsch Zusatz
Guinees biggetje (zoology) Meerschweinchen
pinguïn (zoology) Pinguin
Mars (astronomy) Mars
ondergrond (geology) Untergrund
onkruid Unkraut
plas (water) Pfütze
Mercurius (astronomy) Merkur
poolcirkel (geography) Polarkreis
pollen (biology) Pollen
chimpansee (zoology) Schimpanse
oehoe (bird) Uhu
plas (small pond) Tümpel
kalkoense haan (bird) Truthahn
oriëntatie Orientierung
orkaan (meteorology) Orkan
afsterven (plant) eingehen
Oriënt (geography:region) Orient
tjilpen (bird/chirp) zwitschern
orchidee (flower) Orchidee
loofboom Laubbaum
stengel (part of a plant) Stängel
viooltje (flower) Veilchen
vegetatie (geography) Vegetation
opgaan (sun/moon) aufgehen
papegaai (zoology) Papagei


Abschnitt 17

Niederländisch Deutsch Zusatz
verloop (geography) Verlauf
verduistering (astronomy/Ger:Finsternis(Astronom.)) Verfinsterung
porie ((biology)) Pore
moeras (geography) Sumpf
raaf (bird) Rabe
Neptunus (astronomy) Neptun
schildpad (zoology) Schildkröte
teckel (dog) Teckel
kwal (biology) Qualle
poot (hand of animal) Tatze
bereiden bereiten
stengel (part of a plant) Stengel
vallende ster ((astronomy)) Sternschnuppe
wijnrank (botany:wine) Rebe
rups (biology) Raupe
naaldboom Nadelbaum
struisvogel (bird) Strauß
gemengd bos Mischwald
spreeuw (zoology) Star
Pluto (astronomy) Pluto
topografie Topographie
slachten schlachten
prairie (geography) Prärie
draf ((horse)) Trab
poedel (dog) Pudel


Abschnitt 18

Niederländisch Deutsch Zusatz
africhten abrichten
kalkoense hen (bird) Pute
terrein (geography) Terrain
inktvis (fish) Tintenfisch
lage druk (meteorology) Tiefdruck
nederzetting (living place) Ansiedlung
mest (animal) Mist
golf (water;_Ger:elevated term) Woge
gewerveld dier (biology) Wirbeltier
langzaam vloeien (water) rinnen
kwaken (frog) quaken
bastaard ((animal)) Mischling
ruisen (water/wind) rauschen
wildernis (geography) Wildnis
wild ((biology)) Wild
scheren (sheep,_etc.) scheren
klaproos (botany) Mohn
windkracht (meteorology) Windstärke
windhond (dog) Windhund
wild zwijn (zoology) Wildschwein
mees (bird) Meise
uitmonden (river) münden
snavel (biology) Schnabel
buit (!!! animal) Beute
mol (zoology) Maulwurf


Abschnitt 19

Niederländisch Deutsch Zusatz
geit ((colloquial?)) Zicke
kruisbes (fruit) Stachelbeere
klateren (water) plätschern
Melkweg (astronomy) Milchstraße
mijn ((geography)) Mine
piepen (bird) piepen
cel (biology) Zelle
meute ((group of animals)) Meute
nestelen (birds) nisten
veen (geography) Moor
narcis (flower) Narzisse
razen ((storm)) tosen
overstromen überschwemmen
dooien (***(meteorology)) tauen
nachtegaal (bird) Nachtigall
waterval (geography) Wasserfall
ontspruiten (botany) sprießen
kwispelen (dog's tail) wedeln
temmen (animal) zähmen
samenvloeien zusammenfließen
bui (rain) Schauer
anjer (flower) Nelke
Nieuw-Zeeland (geography) Neuseeland
ondergaan (sun/moon) untergehen
meeuw (bird) Möwe


Abschnitt 20

Niederländisch Deutsch Zusatz
kom (geography) Mulde
welp (young dog/puppy) Welpe
mot (biology) Motte
ram (zoology) Widder
weerbericht Wetterbericht
ravijn (geography) Schlucht
snuffelen (dog) schnüffeln
spinnen (cat) schnurren
waterstand Wasserstand
schelp (biology) Muschel
weide (green) Weide
beest (biology) Bestie
monding (river) Mündung
globe (geography) Globus
zoogdier (biology) Säugetier
slurf (elephant) Rüssel
regenachtig regnerisch
lengtegraad (geography) Längengrad
ijzel Glatteis
mest (agriculture) Dünger
graat (biology:fish) Gräte
helling (geography) Abhang
avondrood (Ger:Abendröte) Abendrot
ecologisch ökologisch
lijster (bird) Drossel


Abschnitt 21

Niederländisch Deutsch Zusatz
doorn (botany) Dorn
golf (geography) Golf
zeepaardje (zoology) Seepferdchen
droogte ((meteorology)) Dürre
acacia (botany) Akazie
wereldomvattend (Ger:weltumspannend) weltumfassend
albatros (zoology) Albatros
dinosaurus (zoology/archaeology) Dinosaurier
konijn (zoology) Karnickel
gems (zoology) Gemse
gesteente (geology) Gestein
ster Gestirn
Adriatische Zee (geography) Adria
tropisch tropisch
dam ((technology)/dam) Damm
gerst (food) Gerste
Siberië (geography) Sibirien
zangvogel (biology) Singvogel
kudde (biology) Herde
Moskou (geography) Moskau
Mount Everest (geography) Mount Everest
Scandinavië (geography) Skandinavien
bever (zoology) Biber
Midden-Amerika (geography) Mittelamerika
herdershond (dog/alsatian) Schäferhund


Abschnitt 22

Niederländisch Deutsch Zusatz
noordoosten (geography) Nordosten
parkiet (zoology) Wellensittich
hoge druk (meteorology) Hochdruck
Noord-Amerika (geography) Nordamerika
hooi Heu
New York (geography) New York
bewolkt bewölkt
bergachtig gebirgig
boxer (dog) Boxer
wervelstorm (meteorology) Wirbelsturm
rozenbottel (botany:fruit) Hagebutte
Londen (geography) London
breedtegraad (geography) Breitengrad
krekel (biology) Grille
dog (dog) Dogge
hazelnoot (botany) Haselnuss
Milaan (geography) Mailand
geografisch geografisch
helling (geography) Hang
botanie Botanik
borstel ((of pig)) Borste
Madrid (geography) Madrid
arctisch arktisch
Berlin (geography) Berlin
evolutie ((biology)) Evolution


Abschnitt 23

Niederländisch Deutsch Zusatz
venkel (botany) Fenchel
Bern (geography) Bern
rots (Ger:Gestein) Fels
fauna (biology) Fauna
gevederte (zoology) Gefieder
jachtluipaard (zoology) Gepard
geranium (botany) Geranie
Belgrad (geography) Belgrad
spar (tree) Fichte
visotter (zoology) Fischotter
gems (zoology) Gämse
aarde (ground) Erde
val (animals) Falle
Bukarest (geography) Bukarest
vleermuis (zoology) Fledermaus
Chicago (geography) Chicago
buffel (zoology) Büffel
Bratislava (geography) Bratislava
Budapest (geography) Budapest
aardrijk Erdreich
Ebro (geography) Ebro
eiland (Ger:oldfashioned word) Eiland
Elbe (geography) Elbe
Dublin (geography) Dublin
vink (zoology) Fink


Abschnitt 24

Niederländisch Deutsch Zusatz
dahlia (botany) Dahlie
Donau (geography) Donau
sering (botany) Flieder
lauwwarm ((temperature)) lauwarm
gewas Gewächs
gorilla (zoology) Gorilla
midden-Amerikaans mittelamerikanisch
Athene (geography) Athen
Noord-Amerikaans nordamerikanisch
nevelig nebelig
terrein (geography) Gelände
amazone (geography) Amazonas
dromedaris (zoology) Dromedar
Amsterdam (geography) Amsterdam
geografisch geographisch
eekhoorn (zoology) Eichhörnchen
eik (tree) Eiche
geraamte Gerippe
goudvis (zoology) Goldfisch
veulen (young horse) Fohlen
forel (fish) Forelle
klokje (botany) Glockenblume
ijstijd (geology) Eiszeit
flora (biology) Flora
vin (part of a fish) Flosse


Abschnitt 25

Niederländisch Deutsch Zusatz
dierlijk tierisch
Zuid-Amerikaans südamerikanisch
gen (biology) Gen
heuvel Halde
Barcelona (geography) Barcelona
hanenpoot (botany/crowfoot) Hahnenfuß
voortplanting (biology) Fortpflanzung
hooggebergte (geography) Hochgebirge
milieubescherming Umweltschutz
Afrikaans afrikanisch
grind (shingle) Kies
regenbui (meteorology) Regenschauer
Aziatisch asiatisch
steil (geography) steil
Amerikaans amerikanisch
plantenwereld (flora) Pflanzenwelt
ros Ross
maritiem maritim
kangoeroe (zoology) Känguruh
Rome (geography) Rom
vuilstortplaats ((waste)/Ger:Müllhalde) Deponie
pelikaan (zoology) Pelikan
rundvee ((plural)) Rindvieh
oriëntaals (part of the earth) orientalisch
onbestendig ((weather)) unbeständig


Abschnitt 26

Niederländisch Deutsch Zusatz
das (zoology) Dachs
Venus (astronomy) Venus
das (dog) Dachshund
instinct (biology) Instinkt
vruchtbaar fruchtbar
karper (fish) Karpfen
Jupiter (astronomy) Jupiter
Europees europäisch
das (dog) Dackel
otter (zoology/(Fischotter)) Otter
kater (male cat) Kater
kanarie (zoology) Kanarienvogel
bergachtig bergig
infrastructuur (geography) Infrastruktur
regionaal regional
Praag (geography) Prag
Uranus (astronomy) Uranus
bul (animal) Bulle
hoogwater ((water)) Hochwasser
Oceanië (geography) Ozeanien
vruchtboom (botany) Obstbaum
noordwesten (geography) Nordwesten
baai (geography) Bucht
woest wüst
Saturnus (planet) Saturn


Abschnitt 27

Niederländisch Deutsch Zusatz
orang-oetan (zoology) Orang-Utan
hoorn ((animal)) Horn
hop (botany) Hopfen
Parijs (geography) Paris
vijver ((water body)) Weiher
kippetje (zoology) Hühnchen
Peking (geography) Peking
boomstam (tree) Baumstamm
overstroming Überschwemmung
lokaal lokal
hommel (biology) Hummel
Oslo (geography) Oslo
kastanje (tree) Kastanie
klaver (botany) Klee
kameel (zoology) Kamel
opslaan (transitive) lagern
gratis gratis
invoer (economy) Einfuhr
overschot Überschuss
onderhandeling Verhandlung
affiche Plakat
concern (industry) Konzern
geldbelegging Geldanlage
doorrekenen durchrechnen
omzet (economy) Umsatz


Abschnitt 28

Niederländisch Deutsch Zusatz
kapitaal (economy) Kapital
runnen (business/hotel) bewirtschaften
management Management
industrieel industriell
pand (financial) Pfand
financieren finanzieren
calculatie (economy) Kalkulation
handelen (commerce) handeln
investeren investieren
recessie (economy) Rezession
branche (industry) Branche
verpachting Verpachtung
safe ((for valuable objects)) Safe
ontvangst (money) Einnahme
verbouw (agriculture/Ger:Aussaat) Anbau
aanbieder ((informatics)) Anbieter
bankbiljet Banknote
kleingeld ((money)) Kleingeld
nieuwigheid Neuerung
aflevering (commercial) Auslieferung
voortbrengsel (produced thing) Erzeugnis
begroting (economy) Etat
pakhuis ((***)freight/stock) Speicher
bijenkorf Bienenstock
verlaging (financial/value) Senkung


Abschnitt 29

Niederländisch Deutsch Zusatz
aanplanten ((agriculture)/cultivate) anpflanzen
voeren (animals) Fütterung
speculatie Spekulation
belasten (give an order) beauftragen
onderzoek Forschung
budget (financial) Budget
leveren aan beliefern
veiling Auktion
expeditiebedrijf (company/Ger:Transportunternehmen) Spedition
uitvoer (economy) Ausfuhr
filiaal (shop) Filiale
boekhouding (financial) Buchführung
opleving ((economy)) Aufschwung
lopende band (industry) Fließband
schuldig zijn ((financial)) schulden
broeikas (agriculture) Gewächshaus
kluis (container for valuables) Tresor
cent (coin) Cent
conjunctuur (economy) Konjunktur
faillissement (economy) Konkurs
kleinhandel (economy) Einzelhandel
producent (industry) Produzent
bankroet ((financial/familiar)) Pleite
jaarbeurs (economy) Messe
belegging (financial/Ger:Spareinlage) Anlage


Abschnitt 30

Niederländisch Deutsch Zusatz
financiering Finanzierung
opbrengst Erlös
vast bedrag ((financial)/Ger:Pauschbetrag) Pauschale
schuur Stadel
afmaaien ((gras)) abmähen
van tevoren bestellen vorbestellen
klantenservice Kundendienst
transactie ((financial)) Transaktion
verpachten verpachten
bevoorraden (supply) versorgen
verzekeren (injurance) versichern
mondiaal global
verhuurbedrijf Verleih
herenboerderij (agriculture/manor;_Ger:Landgut) Gutshof
dividend (financial) Dividende
vergoeden (economy) erstatten
landbouw- landwirtschaftlich
landgoed (big farm) Gut
producent Hersteller
marketing Vermarktung
betaalmiddel Zahlungsmittel
afgewerkt gas Abgas
verlies (financial) Verlust
deficit Defizit
verbruiker Verbraucher


Abschnitt 31

Niederländisch Deutsch Zusatz
brochure Broschüre
afrekening (commercial) Abrechnung
toelage (subvention) Zuschuss
economisch ökonomisch
voorwerp van waarde Wertsache
monopolie Monopol
vastgoed (property) Immobilien
dollar Dollar
schulden ((financial,_plural)) Schulden
oogsten (agriculture(fruit)) ernten
gunst ((monetary)/Ger:Verbilligung) Vergünstigung
levering (freight/delivery) Lieferung
maaien (agriculture) mähen
cultiveren (agriculture) kultivieren
magazijn (freight/magazine) Magazin
service ((economy)) Service
ontginning (industry/mining/Ger:Gewinnung) Abbau
malen (grain) mahlen
concurreren konkurrieren
balans (financial) Bilanz
bijkantoor (shop) Zweigstelle
merk (economy) Marke
toevoer Zufuhr
sponsor Sponsor
verkoop ((company)) Vertrieb


Abschnitt 32

Niederländisch Deutsch Zusatz
marketing (economy) Marketing
markteconomie (economy) Marktwirtschaft
ambacht Handwerk
waardepapier ((financial)) Wertpapier
ploegen (agriculture) pflügen
directie (industry) Direktion
creditcard Kreditkarte
fabriek (industry) Werk
licentie ((economy)) Lizenz
financieel finanziell
afbraak Abbruch
wereldeconomie Weltwirtschaft
coupon (voucher) Coupon
werven (advertisement) werben
nationale economie Volkswirtschaft
container Container
bankrelatie Bankverbindung
economie Ökonomie
overschrijving ((monetary)) Überweisung
vermogend (Ger:guthabend) vermögend
verladen (freight) verladen
mijnbouw (industry) Bergbau
opslaan einlagern
rationeel ((economy)) rationell
bankroet Bankrott


Abschnitt 33

Niederländisch Deutsch Zusatz
oprichting (store,_institution,_etc.) Gründung
verpakking Verpackung
beleggen (financial) anlegen
cheque Scheck
aandeel (financial) Aktie
investering ((financial)) Investition
commercieel kommerziell
dienst ((commerce)) Dienstleistung
verbouwen (agriculture) anbauen
algemeenheid Allgemeinheit
bon ((small document)) Bon
boekhouding ((general)) Buchhaltung
vraag (economy) Nachfrage
stichting ((institution)) Stiftung
begroting (monetary) Haushalt
opslaan ((freight)/Ger:(ein-)lagern) speichern
bestand (store) Bestand
inflatie (economy) Inflation
condities ((economy)) Konditionen
afzet (economy/selling) Absatz
klandizie Kundschaft
insolventie Insolvenz
industrieel Industrieller
storten (financial) einzahlen
opruiming ((end of season sale)) Schlussverkauf


Abschnitt 34

Niederländisch Deutsch Zusatz
rendabel rentabel
agentschap Agentur
overmaken (money) überweisen
voorschot (economy) Vorschuss
beladen (freight) beladen
gratis (Adv) gratis
afdelingschef (shop) Abteilungsleiter
beroep Gewerbe
delgen (economy/Ger:abbezahlen,_begleichen) tilgen
werkcollege (teaching) Seminar
doornemen (go through,_learn) durchnehmen
inoefenen (learning) einüben
semester ((university)) Semester
rector (school) Rektor
opschrijven ((transitive)) mitschreiben
gymnasiast Gymnasiast
wetenschappelijk wissenschaftlich
gezel (handicraft) Geselle
middenschool Gesamtschule
vulpen ((ink pencil)) Füller
vak (school) Fach
vakantiedag Ferientag
leerboek ((book)) Lehrbuch
gedisciplineerd diszipliniert
van buiten (Adv) auswendig


Abschnitt 35

Niederländisch Deutsch Zusatz
pedagoog Pädagoge
handschrift ((by hand)) Handschrift
pedagogisch pädagogisch
gemotiveerd motiviert
leren Lernen
afgestudeerde Absolvent
cursus (learning) Kurs
huiswerk ((school)) Schularbeiten
les ((school lesson)/Ger:Unterrichtsstunde) Schulstunde
ransel ((school)) Ranzen
cijfer (school) Note
mensa (student canteen) Mensa
lessenaar ((speaker)) Pult
taalcursus Sprachkurs
dissertatie (university) Dissertation
abituriënt ((state in)) Abiturient
huiswerk ((school)) Hausaufgabe
dictaat ((school)) Diktat
schriftelijk tentamen ((education)) Klausur
klaslokaal ((school)) Klassenzimmer
collegezaal ((university)) Hörsaal
pedagogie (education) Pädagogik
niet doorgaan (appointment,_school,_etc.) ausfallen
slagen voor (examen) bestehen
aanleren ((learning)) sich aneignen


Abschnitt 36

Niederländisch Deutsch Zusatz
schoolrapport (!!! school) Zeugnis
publiceren publizieren
school voor havo Oberschule
raderen ((drawing)) radieren
bijbrengen beibringen
onderrichten belehren
referaat (speech) Referat
uitgummen ausradieren
publiceren veröffentlichen
promotie (university) Promotion
lesrooster (school) Stundenplan
bevorderen (men) fördern
schoolverlater ((school)) Schulabgänger
schooldiploma Schulabschluss
rapportcijfer ((school)) Schulnote
opstel ((school)) Aufsatz
goedleers (learning) gelehrig
eindexamen Reifeprüfung
optekening (text) Aufzeichnung
schoolrapport Schulzeugnis
een cijfer geven (school) benoten
leerjongen ((job)) Lehrling
leerstoel (university) Lehrstuhl
kortschrift Kurzschrift
lesuur (teaching at school) Unterrichtsstunde


Abschnitt 37

Niederländisch Deutsch Zusatz
academie Akademie
toezicht uitoefenen op beaufsichtigen
ter wereld brengen zur Welt bringen
moeite doen sich Mühe geben
eventjes (Ger:kurzer Augenblick) kleiner Moment
naar bed gaan zu Bett gehen
zich in beweging zetten sich in Bewegung setzen
eraan denken daran denken
men moet man muss
het hoofd schudden den Kopf schütteln
met prik mit Kohlensäure
dat wil zeggen das heißt
opdracht geven voor in Auftrag geben
rekening houden met Rücksicht nehmen auf
een rede houden eine Rede halten
stap voor stap Schritt für Schritt
in de rij staan Schlange stehen
in orde maken in Ordnung bringen
aandacht schenken Aufmerksamkeit schenken
zonder prik ohne Kohlensäure
haast hebben in Eile sein
op weg gaan sich auf den Weg machen
de hand bieden die Hand reichen
een beslissing nemen eine Entscheidung treffen
ten einde lopen zu Ende gehen


Abschnitt 38

Niederländisch Deutsch Zusatz
vragen stellen Fragen stellen
succes hebben Erfolg haben
een plezier doen einen Gefallen tun
een keuze maken die Wahl treffen
zijn dorst lessen seinen Durst löschen
een fout maken einen Fehler machen
indruk maken Eindruck machen
jarig zijn Geburtstag haben
in vergelijking met im Vergleich zu
naar school gaan (Ger:zur Schule gehen) die Schule besuchen
om de andere dag jeden zweiten Tag
naar bed gaan ins Bett gehen
goedgeluimd gut gelaunt
geluk hebben Glück haben
een gesprek voeren ein Gespräch führen
goed verlopen (Ger:klargehen) gut gehen
met vriendelijke groeten mit freundlichen Grüßen
ten einde lopen zu Ende gehen
zich ongerust maken sich Sorgen machen
zich moeite getroosten sich Mühe geben
zich vrolijk maken over sich lustig machen über
wat een was für ein
enzovoort und so weiter
opnieuw von neuem
ter wereld brengen (give birth to) zur Welt bringen


Abschnitt 39

Niederländisch Deutsch Zusatz
als volgt wie folgt
om raad vragen um Rat fragen
zoals gebruikelijk is wie üblich
ter beschikking hebben zur Verfügung haben
ter beschikking staan zur Verfügung stehen
naar zijn werk gaan zur Arbeit gehen
zeer geachte sehr geehrter
ongelijk hebben Unrecht haben
zich op weg begeven sich auf den Weg machen
naar school gaan zur Schule gehen
in de war brengen in Unordnung bringen
bij vergissing (Ger:irrtümlich) aus Versehen
scheiden ((marriage)) scheiden
woonplaats Heimatort
samenleven zusammenleben
gelukwenser Gratulant
oprichter Gründer
omarmen umarmen
makker Gefährte
een afspraak maken ((meeting)) sich verabreden
gemaal (male) Gemahl
nalaten (heritage) vererben
weggeven (gift) verschenken
vreemdeling ((men)) Fremder
verloofd (private) verlobt


Abschnitt 40

Niederländisch Deutsch Zusatz
zorgen sorgen
voorouders Vorfahren
medewerker (job;_Gruppe:Charakter???) Helfer
lenen ((give)/Ger:verleihen) borgen
stamvader (Ger:Vorfahr) Urahn
onbekende Unbekannter
nalatenschap ((jurisprudence)) Erbschaft
gastheer ((who invites)) Gastgeber
erven erben
echtelieden Eheleute
wittebroodsweken Flitterwochen
overgrootmoeder Urgroßmutter
overgrootvader Urgroßvater
echtbreuk Ehebruch
opgroeien ((person)) aufwachsen
nicht ((female)) Cousine
meehelpen mithelfen
zich melden (contact) sich melden
enig kind Einzelkind
afhalen (men) abholen
zich verzamelen ((men)/get together) sich sammeln
voorvader Ahn
gelukwensen Glückwünsche
naar huis terugkeren heimkehren
begeleider Begleiter


Abschnitt 41

Niederländisch Deutsch Zusatz
gemalin (female) Gemahlin
gezelligheid Geselligkeit
kluizenaar ((men)) Einsiedler
gewoonte (common) Gepflogenheit
trouwring (ring) Ehering
kennissen ((men)) Bekanntschaft
erkend anerkannt
bevriend befreundet
verzwagerd verschwägert
alleenstaand (men) alleinstehend
begrafenis Beerdigung
broederlijk brüderlich
geborgen geborgen
individueel individuell
jeugdig jugendlich
plechtig ((mood)) feierlich
feestelijk festlich
gastvrij gastfreundlich
individu ((person)) Individuum
sterfgeval Todesfall
plaats Stätte
schoonzuster ((sister of husband)) Schwägerin
bloedverwant ((family)) Angehöriger
overledene Verstorbener
sterfgeval Trauerfall


Abschnitt 42

Niederländisch Deutsch Zusatz
ruzie Zank
paartje Pärchen
intiem intim
opgroeien (children) heranwachsen
samenleven Zusammenleben
knaap Knabe
kameraad Kamerad
wijf (Ger:antiquated) Weib
kroost (children) Nachwuchs
minnaar ({[male]}) Geliebter
volks volkstümlich
aanhalen schmusen
kindermeisje Kindermädchen
minnares ({[female]}) Geliebte
vriendschappelijk freundschaftlich
echtpaar ((men)) Ehepaar
afscheid nemen van verabschieden
jongeman ((male)) junger Mann
druk belebt
jeugd Jugendzeit
weduwnaar geworden verwitwet
landelijk ländlich
dakloos obdachlos
zogen (baby) säugen
kameraadschappelijk kameradschaftlich


Abschnitt 43

Niederländisch Deutsch Zusatz
cultureel kulturell
bruidspaar Brautpaar
kwajongen (cheeky boy/Ger:Lausebengel) Lausbub
traditioneel (!!!doppelt???) traditionell
vaderlijk väterlich
verliefd verliebt
seksueel sexuell
landloper Landstreicher
stedelijk städtisch
verloofde Verlobter
uitlenen ((give)) ausborgen
afscheid nemen (reflexive) sich verabschieden
huwen (reflexive) sich verheiraten
condoom Kondom
schenker (person) Spender
elkaar ontmoeten (reflexive) sich treffen
schoonouders ((husband)) Schwiegereltern
scheiden (reflexive) sich trennen
vrijgezel (men) Single
bijstaan beistehen
boos maken (Ger:erzürnen) wütend machen
zich verzamelen (reflexive) sich versammeln
toelachen anlachen
zakgeld ((child)) Taschengeld
aanvallen (transitive) anfallen


Abschnitt 44

Niederländisch Deutsch Zusatz
huwen (reflexive) sich vermählen
ophouden aufhalten
aantreffen antreffen
klasse (society) Klasse
meegaan mitgehen
beliegen belügen
mededogen hebben Mitleid haben
flirten flirten
levensgezel Lebensgefährte
verzoeken om erbitten
nadoen nachmachen
lieverd ((person)) Liebling
contacteren kontaktieren
erbij komen hinzukommen
meekomen mitkommen
rendez-vous (private meeting) Rendezvous
bedenken beschenken
bezoeker (guest) Besucher
kalmeren (transitive) besänftigen
medelijden hebben met bemitleiden
verwittigen benachrichtigen
senior Senior
zich richten naar sich richten nach
puberteit Pubertät
gepensioneerde (person) Rentner


Abschnitt 45

Niederländisch Deutsch Zusatz
prostitutie Prostitution
verjaardag ((general)) Jahrestag
oorvijg Ohrfeige
verhouding (men) Verhältnis
vereerder Verehrer
vrijgezel ((marital status)) Junggeselle
partnerschap ((private)) Partnerschaft
afscheid ((private)) Verabschiedung
pasgeboren kind Neugeborenes
tiener Teenager
plaats (location,_place) Ortschaft
Moederdag Muttertag
weerzien wiedersehen
prestige Prestige
delicaat (food) delikat
mouw ((clothes)) Ärmel
crèmeachtig cremig
toiletpapier Toilettenpapier
wortel (food) Mohrrübe
aroma Aroma
mixer ((tool)) Mixer
chic chic
gierst (food) Hirse
soeplepel Suppenlöffel
compote (food) Kompott


Abschnitt 46

Niederländisch Deutsch Zusatz
confectie ((clothes)) Konfektion
soepbord Suppenteller
appetijtelijk appetitlich
anorak (clothes) Anorak
sweatshirt Sweatshirt
theelepeltje Teelöffel
bon (chip;_Ger:"Essensmarke") Marke
rijstebrij Reisbrei
gries (food) Grieß
naad ((part of clothes)) Naht
braadkip Brathähnchen
tegoedbon (voucher) Gutschein
broche ((jewellery)) Brosche
levensmiddelenzaak Lebensmittelgeschäft
modieus modisch
zurig säuerlich
bisschopswijn Glühwein
boetiek Boutique
hangertje (jewellery) Anhänger
trainingspak Trainingsanzug
huisschoen ((house)) Hausschuh
bronwater met prik Mineralwasser mit Kohlensäure
slip-over ((clothes)) Pullunder
huif ((clothes)) Haube
drinkkom Trinkgefäß


Abschnitt 47

Niederländisch Deutsch Zusatz
longdrink (drink) Longdrink
pyjama Pyjama
lolly ((sweet)) Lutscher
lage schoen (oxford shoe) Halbschuh
kap (hat) Kappe
gevuld ((cooking)) gefüllt
magnetron ((cooking)) Mikrowelle
pils (food) Pils
prop (Ger:Stöpsel) Pfropfen
patates frites Pommes frites
popcorn (food) Popcorn
paprikavrucht (food) Paprikaschote
koffiekan Kaffeekanne
badjas Bademantel
pasta (italian food) Pasta
gezouten gesalzen
regenmantel (clothing) Regenmantel
ketel (!!! cooking:water) Kessel
kelk ((to drink)) Kelch
balletje (cooking) Klops
sardine ((food)) Sardine
rumpsteak (food) Rumpsteak
gaar (cooking) gar
capuchon (part of a jacket) Kapuze
gebraden gebraten


Abschnitt 48

Niederländisch Deutsch Zusatz
excellent ((meal)/Ger:herausragend) exzellent
pump Pumps
uitverkoop (shop) Ausverkauf
wrang (taste) herb
sinas Orangenlimo
ouderwets altmodisch
olijfolie (food) Olivenöl
schort Schürze
sinaasappelsap Orangensaft
prei Porree
sieraad Schmuckstück
bijgerecht (food) Beilage
slipper Slipper
openingsuren Öffnungszeiten
fruitsap (Ger:Fruchtsaft) Obstsaft
fruithandelaar Obsthändler
pizza ((food)) Pizza
schoencrème ((shoe)) Schuhcreme
pikant ((food)) pikant
kleermakerij Schneiderei
vermindering (economy) Nachlass
knoedel (cooking;_Ger:dialectal) Knödel
schoenzool Schuhsohle
koolrabi (food) Kohlrabi
kokos (food) Kokos


Abschnitt 49

Niederländisch Deutsch Zusatz
schoenmaat Schuhgröße
diepgevroren tiefgefroren
vegetarisch vegetarisch
bloemist Blumenhändler
vleesnat Brühe
bluejeans (clothing) Bluejeans
kassier ((person)) Kassierer
kassabon Kassenzettel
aardappelpuree Kartoffelpürree
stropdas (tie) Binder
boodschappen ((shopping)) Besorgungen
belegd broodje (food) belegtes Brötchen
textiel Textilien
gang (meal) Gang
gebruiksaanwijzing Gebrauchsanweisung
bikini Bikini
broccoli (food) Brokkoli
eierpannenkoek (food) Eierkuchen
keten (juwellery) Kette
ketchup (food) Ketchup
aardappel (Ger:dialect word) Erdapfel
emmentaler (cheese) Emmentaler
boodschappentas Einkaufstasche
pollepel (cooking) Kelle
tafel (food) Tafel


Abschnitt 50

Niederländisch Deutsch Zusatz
bustehouder ((clothes)) Büstenhalter
gehaktbal (food) Bulette
aankoop (buy/purchase) Erwerb
boterham (food) Butterbrot
vlinderdas (clothes) Fliege
halsdoek ((women)) Halstuch
omruil ((goods)) Umtausch
vegetariër Vegetarier
frisdrank alkoholfreies Getränk
gehakt Hackfleisch
haantje ((meal)) Hähnchen
accessoire Accessoire
specerij (food) Würze
waspoeder Waschpulver
hoorntje ((food)) Hörnchen
hak (shoe) Absatz
avondmaal (also dinner;_Ger:Abendmahlzeit) Abendmahl
bereiding ((cooking)) Zubereitung
alcoholica ((plural)) Alkoholika
bakkerij Backstube
aubergine (vegetable) Aubergine
tonijn ((fish)) Thunfisch
champagne Champagner
biefstuk (food) Beefsteak
ijskoffie (food) Eiskaffee


Abschnitt 51

Niederländisch Deutsch Zusatz
polshorloge Armbanduhr
toast ((cooking)) Toast
grapefruit (fruit) Grapefruit
edelsteen Edelstein
appelmoes (food) Apfelmus
aperitief (drink) Aperitif
anijs (spice) Anis
espresso (coffee) Espresso
afgedragen abgenutzt
koper Käufer
aardappelpuree (food) Kartoffelpüree
kruidig ((cooking)/tasty) würzig
slagroom ((cream)) Schlagsahne
delicatesse (food) Delikatesse
chips (food) Kartoffelchips
alcoholvrij alkoholfrei
kalfsvlees ((meat)) Kalbfleisch
kabeljauw (food) Kabeljau
aardappelpuree (food) Kartoffelbrei
versleten abgetragen
das (Ger:familiar) Schlips
maatje ((clothes)) Kleidergröße
gewaad (Ger:dialectal/dress) Gewand
salami (food) Salami
sandwich (food) Sandwich


Abschnitt 52

Niederländisch Deutsch Zusatz
chic (aR) schick
rundvlees ((food)) Rindfleisch
roerei (food) Rührei
kropsla (food) Kopfsalat
keukenrecept Kochrezept
pyjama Schlafanzug
kledingstuk Kleidungsstück
confectiemaat (clothes) Konfektionsgröße
kokosnoot Kokosnuss
cognac Kognak
gries (food) Grieß
kurk ((bottle)) Korken
spiegelei (food) Spiegelei
hamburger (food) Hamburger
assortiment Sortiment
havermout Haferflocken
biscuit (food) Biskuit
flesopener Flaschenöffner
etiket Etikett
etui Etui
groentesoep (food) Gemüsesuppe
gebreid vest Strickjacke
vruchtensap Fruchtsaft
herenrok (kind of suit) Frack
gelei (food) Gelee


Abschnitt 53

Niederländisch Deutsch Zusatz
varkensvlees (food) Schweinefleisch
gefrituurd frittiert
alcoholisch alkoholisch
juwelen Juwelen
slipje ((clothes)) Schlüpfer
gekookt ((water)) gekocht
zoetig süßlich
slip Slip
schoenzool ((shoe)) Sohle
shorts ((plural)) Shorts
eigeel ((egg)) Eigelb
couvert (cooking) Gedeck
steek (cloth/mesh) Masche
manchet (clothes) Manschette
kaneel (food) Zimt
likken ((food)) lecken
ritssluiting (zipper) Reißverschluss
knopen knöpfen
conserveren ((food)) konservieren
mout (food) Malz
klaarmaken (food) anrichten
opsnijden (e.g. bread) aufschneiden
mierikswortel (food) Meerrettich
opeten (food) aufessen
zult (cooking) Sülze


Abschnitt 54

Niederländisch Deutsch Zusatz
opgebruiken aufzehren
porselein (kitchenware) Porzellan
opwarmen aufwärmen
radijsje (food) Radieschen
verfrissen ((drink)) erfrischen
zich voeden sich ernähren
koekje (cooking/cookie) Plätzchen
zich ontkleden (reflexive) sich entkleiden
's middags eten zu Mittag essen
rogge (food) Roggen
vasten fasten
's avonds eten zu Abend essen
garneren garnieren
beuren (money) kassieren
reclamatie Reklamation
volle melk Vollmilch
kneden (dough) kneten
ontdooien (food) auftauen
rabarber (food) Rhabarber
truffel (food) Trüffel
opzetten (hat etc.) aufsetzen
snoepen (sweets) naschen
scheppen (water,_etc.) schöpfen
afruimen (table) abräumen
washandje (!!! hygiene) Waschlappen


Abschnitt 55

Niederländisch Deutsch Zusatz
vossenbes (fruit) Preiselbeere
Duitse cognac (food) Weinbrand
wijnglas Weinglas
moes ((fruit)) Mus
zich omkleden sich umziehen
voedingsstof Nährstoffe
vergieten (liquid) vergießen
omroeren (cooking) umrühren
nuttigen (human/Ger:einnehmen(Essen)) verzehren
morsen (liquid) verschütten
te eten geven verpflegen
thermosfles (kitchenware) Thermosflasche
dichtknopen zuknöpfen
nectar (food) Nektar
suikerklontjes (food) Würfelzucker
worstje (food) Würstchen
pompelmoes (fruit) Pampelmuse
roken (food) räuchern
koffie verkeerd (cooking) Milchkaffee
dienblad (kitchenware) Tablett
tandcrème Zahncreme
in de rij gaan staan sich anstellen
aanpassen ((clothes)) anprobieren
theepot (kitchenware) Teekanne
mokka (cooking) Mokka


Abschnitt 56

Niederländisch Deutsch Zusatz
textiel Textilwaren
aandoen (***(clothes)) schlüpfen
savooienkool (food) Wirsing
roeren (cooking) rühren
schillen (fruit etc.) schälen
luier ((baby)) Windel
aantrekken (clothes;_transitive) überziehen
reuzel Schmalz
citroenlimonade Zitronenlimo
wegge ((bread)/Ger:Brotlaib) Wecken
zich omkleden (reflexive) sich umkleiden
kruik (liquid) Krug
karwij (cooking) Kümmel
opgebruiken aufbrauchen
wasserij Wäscherei
zoeten süßen
tussenmaaltijd Zwischenmahlzeit
selderij (food) Sellerie
insteken (connector) einstecken
whisky (drink) Whisky
wodka (drink) Wodka
hoedrand (hat) Krempe
kruiden (cooking) Kräuter
bieslook (food) Schnittlauch
borrel (food) Schnaps


Abschnitt 57

Niederländisch Deutsch Zusatz
witte wijn Weißwein
suikeren zuckern
vermengen vermengen
zuurkool (cooking) Sauerkraut
zoom (sewing) Saum
bezorgen besorgen
schort Schurz
vleesnat (food) Kraftbrühe
cape (clothes) Umhang
mixen mixen
peterselie (food) Petersilie
loswikkelen auswickeln
peperen pfeffern
smaragd Smaragd
spek (food) Speck
pastei (food) Pastete
rodekool (food) Rotkohl
soja (food) Soja
kantoorboekhandel (Ger:Schreibwarenhandlung) Schreibwarengeschäft
pistache (food) Pistazie
zich uitkleden sich ausziehen
zouten salzen
reclameren reklamieren
gaat u zitten setzen Sie sich
mijnerzijds meinerseits


Abschnitt 58

Niederländisch Deutsch Zusatz
uiteindelijk letztlich
waarmee (interrogative) womit
waartegen (interrogative) wogegen
vanwaar (interrogative) woher
anders nog iets? sonst noch etwas?
waarvoor (interrogative) wofür
waarover (interrogative) worüber
waardoor (interrogative) wodurch
waarvoor (interrogative) wovor
voor mijn part meinetwegen
om godswil (Ger:um Gottes willen) oh mein Gott
waartoe (interrogative) wozu
waarnaar (temporal???modus/interrogative) wonach
elders sonstwo
zeker weten aber sicher
sinds wanneer? seit wann?
deels teils
waarop (interrogative) worauf
waaraan (interrogative) woran
waarom (interrogative) worum
dadelijk sogleich
dat klopt (Ger:das ist richtig) richtig
waarin (interrogative) worin
trap af treppab
wat 'n pech so ein Pech


Abschnitt 59

Niederländisch Deutsch Zusatz
waarvan (interrogative) wovon
bij gebrek aan (prep) mangels
waaronder (interrogative) worunter
zijwaarts seitwärts
waaruit (interrogative) woraus
retour retour
wat zeg jij daarvan? was sagst du dazu?
vrij vaak öfters
hoe laat? um wieviel Uhr?
duizendmaal dank tausend Dank
wie is daar? (telephone/Ger:wer ist dran?) wer spricht?
wie zal het zeggen? wer weiß?
daarnaast nebenher
wee wehe
in het rond ringsherum
quasi (almost) quasi
verdorie verflixt
toch al ohnehin
voelt u wat ik bedoel? verstehen Sie mich?
wat scheelt er? (Ger:was ist mit dir los?) was hast du?
een paar maal ein paar Mal
wat bedoel je? was meinst du?
hoe laat? um wie viel Uhr?
wat is er? was ist los?
geen dank (Ger:nichts zu danken) keine Ursache


Abschnitt 60

Niederländisch Deutsch Zusatz
dikwijls oftmals
hoe komt het? wie kommt es?
zijnerzijds seinerseits
zijnentwege seinetwegen
samen met mitsamt
hou je stil sei still
sindsdien seitdem
waarbij (interrogative) wobei
zozo (Ger:ach,_so) soso
wegens wegen
sedertdien ((adv)) seither
indien sofern
midden mitten
echt waar? (Ger:wirklich?) tatsächlich?
hoeveel kost het? wieviel macht es?
hoeveel maal? wie viele Male?
hoe vaak? wie oft?
nagenoeg nahezu
maandenlang monatelang
ten gevolge van infolge
rondom rundum
bis Zugabe
er omheen rundherum
eigenlijk (Ger:normalerweise,_im Grunde genommen) eigentlich
eertijds ehemals


Abschnitt 61

Niederländisch Deutsch Zusatz
eensdeels (Ger:einerseits) einesteils
voor de eerste maal erstmals
omhoog empor
evenveel ebensoviel
daarginds drüben
daarboven droben
daar beneden drunten
evenzo ebenso
alleszins (Ger:in jeder Beziehung) durchaus
voortdurend fortwährend
grotendeels größtenteils
in zekere zin gewissermaßen
voor halve dagen halbtags
omlaag herab
huiswaarts heimwärts
rechtstreeks geradewegs
zo nodig gegebenenfalls
op zijn vroegst frühestens
tegen elkaar gegeneinander
strikt genomen genaugenommen
bij gelegenheid gelegentlich
daarheen dorthin
somtijds bisweilen
daarbij ((local)) dabei
daaruit ((local)) daraus


Abschnitt 62

Niederländisch Deutsch Zusatz
bergop bergauf
daarin darin
daarop (temporal) darauf
vandaar (local) daher
tot zover (temporal) bis dahin
daardoor dadurch
vervolgens (temporal) daraufhin
daaraan daran
daarboven (***(spatial/thing)) darüber
daartussen (temporal) dazwischen
ergens anders heen anderswohin
derhalve demnach
deze keer diesmal
op het ogenblik derzeit
in aansluiting daaraan ((temporal)) anschließend
daarvandaan ((local)) davon
daaronder (set of things) darunter
daartoe (aim) dazu
uitsluitend ausschließlich
bergaf bergab
naderbij (local) heran
ergens heen irgendwohin
hoezeer sosehr
desalniettemin nichtsdestoweniger
respectievelijk beziehungsweise


Abschnitt 63

Niederländisch Deutsch Zusatz
verder (Ger:darüberhinaus) ferner
op de een of andere manier irgendwie
zo weinig sowenig
en toch und doch
inbegrepen (adj) inbegriffen
ooit irgendwann
inmiddels (***(temporal)) indessen
te allen tijde jederzeit
zodra sobald
allang (temporal) längst
voor zover insofern
laatst letztens
volgens zufolge
zolang solange
elke keer jedesmal
alsmede (Ger:als auch) sowie
telkens jeweils
zo dikwijls (Ger:wann auch immer) sooft
kortdurend kurzzeitig
en wel (Ger:nämlich) und zwar
hierbij hierbei
hierop (***(temporal)) hierauf
hierdoor hierdurch
hierheen hierhin
hiervoor hierfür


Abschnitt 64

Niederländisch Deutsch Zusatz
heden ten dage heutzutage
eruit heraus
omhoog herauf
hierheen herbei
over herüber
binnen herein
hiermee hiermit
hoeveel keren wievielmal
hoogstens höchstens
ook al (Ger:selbst wenn) wenn auch
aldoor immerzu
in elk geval immerhin
erbij hinzu
hiervan ((local)) hiervon
hierover ((thing)) hierüber
hiertoe hierzu
weg hinweg
hier te lande hierzulande
opzij (to one side) beiseite
jammer genoeg (unfortunately) bedauerlicherweise
met aandacht (deliberately;_Ger:wohlüberlegt) mit Bedacht
tot het einde bis zum Ende
tot nu toe (so far) bis jetzt
bijtijds (Ger:rechtzeitig) beizeiten
uiterst äußerst


Abschnitt 65

Niederländisch Deutsch Zusatz
in het begin (Ger:anfangs) am Anfang
anders anders
liefst am liebsten
om die reden (on that account) aus diesem Grund
op reis (on a journey) auf Reisen
ook niet auch nicht
tot dusver bislang
hetzelfde (pron?) das Gleiche
geheel en al (totally) gänzlich
te voet zu Fuß
van haar kant (fem. singular) ihrerseits
heen en weer hin und her
gelukkig (fortunately) zum Glück
voort fort
van jouw kant deinerseits
bovendien (apart from this) darüber hinaus
nu en dan dann und wann
eerder (preference/sooner;_Ger:vielmehr) eher
direct (Ger:unmittelbar) direkt
zodanig (in this way) derart
spoedig alsbald
solo ((familiar)) solo
zo vlug mogelijk schnellstens
ten spoedigste (Ger:schnellstens) schleunigst
taboe tabu


Abschnitt 66

Niederländisch Deutsch Zusatz
op zijn laatst spätestens
om zo te zeggen sozusagen
beslist (Ger:ganz und gar) rundweg
zo nu en dan (Ger:hin und wieder,_von Zeit zu Zeit) mitunter
logischerwijs logischerweise
kortom (Ger:kurz gesagt) kurzum
in het rond reihum
op proef probeweise
desnoods notfalls
naar verhouding verhältnismäßig
nog eens abermals
af en toe ab und zu
à propos (Ger:im übrigen) apropos
altijd allzeit
allerwegen allerorten
overal allenthalben
ten zeerste zutiefst
van elkaar voneinander
veeleer (Ger:eher) vielmehr
begrijpelijkerwijs verständlicherweise
ter wille van zuliebe
naar keuze wahlweise
voor elkaar ((local)) voreinander
vóór Christus vor Christus
bij voorbaat (in advance) im Voraus


Abschnitt 67

Niederländisch Deutsch Zusatz
in de buurt (close-by) in der Nähe
nogmaals (again) nochmal
vooral (especially) vor allem
nimmer (Ger:nie wieder,_nie mehr) nimmer
voorop (spatial) vorweg
op deze manier (thus) auf diese Weise
naar onderen nach unten
naar boven nach oben
zijns gelijke (neutral) seinesgleichen
waarlijk (really) wahrhaft
binnenkort ((temporal)/Ger:demnächst) nächstens
van tijd tot tijd (hence from now) von Zeit zu Zeit
vaker öfter
blijkbaar offenbar
in plaats van (instead of) an Stelle von
zodra (temporal;_conj?/Ger:sobald) sowie
zelfs (Ger:sogar) selbst
nogal (Ger:ziemlich) recht
thans nunmehr
ongeacht (prep/disregarding;_Ger:trotz) unbeschadet
vanwege ons unseretwegen
handmatig (manually) von Hand
eigenlijk überhaupt
helemaal niet überhaupt nicht
gewoonlijk (normally) üblicherweise


Abschnitt 68

Niederländisch Deutsch Zusatz
een beetje (a little) ein wenig
binnenkort (in a while) in Kürze
voor het laatst zum letzten Mal
tegelijkertijd (contemporaneously) zur gleichen Zeit
voor de eerste keer zum ersten Mal
gelukkig (thankfully) zum Glück
kort geleden (Ger:kürzlich) vor kurzem
op het moment (temporarily) zurzeit
in orde in Ordnung
inderdaad (veritably) in der Tat
van hun kant (plural) ihrerseits
teveel zuviel
te weinig zuwenig
ten tweede zweitens
slechts (only) lediglich
van tijd tot tijd (now and again) von Zeit zu Zeit
tamelijk veel ziemlich viel
aan het begin (Ger:anfangs) zu Beginn
ofschoon (conj/even though) wenngleich
naar buiten (directional) nach draußen
na Christus nach Christus
te middernacht (Ger:um Mitternacht) mitternachts
het meest am meisten
met z'n tweeën zu zweit
bijvoorbeeld (for instance) zum Beispiel


Abschnitt 69

Niederländisch Deutsch Zusatz
met z'n drieën zu dritt
met zijn tweetjes zu zweien
een hoop (a large amount;_Ger:allerhand) eine Menge
dientengevolge infolgedessen
dat was het (Ger:das war's) fertig
laten wij gaan (Ger:lass uns gehen) gehen wir
zie erop (Ger:pass auf) gib Acht
aangenaam es freut mich
leve es lebe
menigmaal vielmals
gefeliciteerd Glückwunsch
hola holla
luister eens hör mal
niet ver van unweit
veel beterschap gute Besserung
goede reis gute Fahrt
heb je even tijd hast du Zeit?
volop vollauf
vermeerderd met zuzüglich
ach ach
bij voorkeur vorzugsweise
via (local) via
ten laste van zulasten von
ten nadele van zuungunsten
maar nee (Ger:ach,_wo) ach, geh


Abschnitt 70

Niederländisch Deutsch Zusatz
daarnet vorhin
vooreerst vorerst
tot morgen bis morgen
kom nou ach, was
welterusten angenehme Ruhe
bedient u zich bedienen Sie sich
onderweg unterwegs
voor niets (economy/kostenlos) umsonst
nou ja na ja
niet gek nicht schlecht
'n ogenblikje einen Moment
onzerzijds unsererseits
onlangs unlängst
nietwaar? nicht wahr?
bovendien überdies
trap op treppauf
o wee o weh
niet zo erg (Ger:das macht nichts,_halb so schlimm) nichts passiert
nou goed nun gut
rond umher
ik heb er schoon genoeg van mir reicht's
om onzentwille unsertwegen
graag gedaan keine Ursache
wat ons betreft unserthalben
stop daarmee hör auf damit


Abschnitt 71

Niederländisch Deutsch Zusatz
ondertussen unterdessen
ik vraag mij ich frage mich
hou je smoel halt die Klappe
je weet maar nooit (Ger:man kann nie wissen) man weiß nie
mensenkinderen (Ger:Mensch Meier) Mensch
met mij gaat het goed mir geht es gut
laat dat lass das
vaarwel lebe wohl
schiet op mach schnell
bij wijze van uitzondering ausnahmsweise
op elkaar (temporal) aufeinander
aan elkaar aneinander
in het gunstigste geval bestenfalls
bij elkaar beieinander
naar buiten (direction) auswärts
in het andere geval andernfalls
te veel zu viel
al te zeer zu sehr
aanvullend zusätzlich
anderzijds andererseits
terzijde abseits
te weinig zu wenig
ter wille van jou deinetwegen
de hele dag (Ger:ganztägig) ganztags
voor elkaar füreinander


Abschnitt 72

Niederländisch Deutsch Zusatz
als volgt folgendermaßen
in staat imstande
in dezelfde mate gleichermaßen
net zo genauso
ter wille van jullie euretwegen
aan de ene kant einerseits
eigenlijk (Ger:wirklich) eigentlich
geheel en al (!!!doppelt???) durchwegs
ten eerste erstens
ooit (future) einmal
eens (past/Ger:einst) einmal
thans zur Zeit
voor mij für mich
ten aanzien van hinsichtlich
tijdelijk zeitweise
voor zich (reflexive) für sich
circa zirka
voor jou für dich
wellicht womöglich
niet ver van unfern
wederom wiederum
onder andere unter anderem
terwijl ((konj)) wohingegen
vanwege seitens
ergens anders woanders


Abschnitt 73

Niederländisch Deutsch Zusatz
een soort eine Art
met het oog op angesichts
tegelijk (temporal) zugleich
toevallig zufällig
meestentijds zumeist
ten behoeve van zwecks
vooral zumal
blijkens laut
aan de kant van aufseiten
met betrekking tot bezüglich
binnen ((temporal)) binnen
allerlaatst zuallerletzt
naar aanleiding van anlässlich
allereerst zuallererst
wie dan ook wer auch immer
mensen als wij (Ger:unsereiner) unsereins
eender wat was auch immer
opzoeken ((doctor)) aufsuchen
gehoorloos gehörlos
verlamd (medicine) gelähmt
regeneratie Regeneration
indigestie (disease) Magenverstimmung
chirurg Chirurg
fit fit
vitaal (health) vital


Abschnitt 74

Niederländisch Deutsch Zusatz
redding Rettung
inspuiten ((medicine)) spritzen
recept (doctor) Rezept
ongezond ungesund
diabetes (medicine) Diabetes
verwonding ((physical)) Verletzung
zetpil ((medicine)) Zäpfchen
gehandicapte Behinderter
verlammen lähmen
geneesmiddel Heilmittel
genezing ((illness)) Heilung
kuur (medicine) Kur
wat de gezondheid betreft gesundheitlich
praktijk (doctor, (lawyer)) Praxis
injectie (medicine) Injektion
therapeut (medicine) Therapeut
zucht ((medicine)) Sucht
eerste hulp Erste Hilfe
kramp (physiology) Krampf
val Sturz
symptoom Symptom
zich ontspannen sich entspannen
vergiftiging Vergiftung
allergie Allergie
keelpijn (disease) Halsschmerzen


Abschnitt 75

Niederländisch Deutsch Zusatz
ziekenverzorger Krankenpfleger
ziekenverzorgster Krankenschwester
besmetten (illness) anstecken
ziekenfonds Krankenkasse
bloeden bluten
onpasselijkheid Unwohlsein
roes Rausch
aanzwellen anschwellen
röntgenen röntgen
zwakte ((general)) Schwäche
gestrest gestresst
virus ((medicine)) Virus
verzachten lindern
alcoholist Alkoholiker
verlamming (disease) Lähmung
ziek erkrankt
eerste hulp (medicine) erste Hilfe
verpleger ((male)) Pfleger
spuit (medicine) Spritze
conditie (physical) Kondition
duizeling (medicine) Schwindel
farmacie ((science)) Pharmazie
besmettelijk ansteckend
gesteldheid (state) Verfassung
therapie Therapie


Abschnitt 76

Niederländisch Deutsch Zusatz
pijn doen schmerzen
artsenpraktijk (doctor) Arztpraxis
suikerziek zuckerkrank
contactlens Kontaktlinse
aandoening (!!! group:illness) Leiden
verkouden erkältet
misselijkheid Übelkeit
dronken betrunken
zeer doen (intransitive???) wehtun
behandeling (doctor) Behandlung
voorschrijven (doctor) verschreiben
calorie Kalorie
dosis Dosis
diarree Durchfall
ambulance ((medicine)) Ambulanz
moeheid ((men)) Müdigkeit
genezen genesen
massage Massage
ziekte Erkrankung
noodgeval Notfall
alarmnummer Notruf
hypnose Hypnose
een ongeluk krijgen verunglücken
flauwte ((medicine)/Ger:Bewusstlosigkeit) Ohnmacht
narcose (medicine) Narkose


Abschnitt 77

Niederländisch Deutsch Zusatz
verdrinken ertrinken
opereren operieren
buil ((men)) Beule
epidemie Epidemie
bevalling ((medicine)) Entbindung
kwaal (health) Beschwerden
consulteren konsultieren
kiemvrij keimfrei
slaperig schläfrig
uitgeput erschöpft
blaas (anatomy) Blase
bewusteloos bewusstlos
medicus Mediziner
vermoeiend ermüdend
pleister (medicine) Pflaster
zorg (Ger:(Für-)Sorge) Pflege
kou vatten sich erkälten
braken erbrechen
crème (medicine,cosmetics) Creme
wachtkamer Wartezimmer
yoga (aR) Yoga
geïnfecteerd worden sich infizieren
Koran (religion) Koran
tijdgenoot Zeitgenosse
mediteren meditieren


Abschnitt 78

Niederländisch Deutsch Zusatz
genade (pity) Gnade
kerkelijk (religion) kirchlich
katholiek (!!!doppelt???) katholisch
Goede Vrijdag (religion/christianity) Karfreitag
tijdperk (era) Zeitalter
altaar (religion) Altar
evangelie (religion) Evangelium
psalm (religion) Psalm
Jezus (religion) Jesus
ethiek Ethik
protestantisme (religion) Protestantismus
katholiek (religion) katholisch
filosofisch philosophisch
wereldrijk (history) Weltreich
boeddhistisch buddhistisch
existentie Existenz
katholiek (religion/christianity) Katholik
afgod (false religion) Götze
volgeling (religion) Jünger
zondigen ((religion)) sündigen
moreel moralisch
doop (sacrament) Taufe
rabbijn (religion) Rabbiner
profeet (religion) Prophet
mystiek mystisch


Abschnitt 79

Niederländisch Deutsch Zusatz
pelgrim (religion) Pilger
Talmoed (religion) Talmud
kloosterzuster (religion) Klosterschwester
goddelijk göttlich
communie (religion) Kommunion
humanisme Humanismus
Germaans ((history)) germanisch
forum ((history)) Forum
capitulatie ((military)) Kapitulation
geschiedkundig geschichtlich
bedevaart (religion) Wallfahrt
vagevuur (religion) Fegefeuer
vroom (religion) fromm
hemel (religion) Himmel
oorlogszuchtig kriegerisch
zegen (religion) Segen
evangelisch evangelisch
geestelijke Geistlicher
begrafenis Begräbnis
overlevering Überlieferung
Jood (religion) Jude
Thora (religion) Thora
kardinaal (religion) Kardinal
vormsel (religion:catholic) Firmung
yoga Joga


Abschnitt 80

Niederländisch Deutsch Zusatz
hiernamaals (religion/hereafter) Jenseits
zwaard ((weapon)) Schwert
Allah (religion) Allah
apostel (religion) Apostel
biechten (religion) beichten
kerkgenootschap (religion) Konfession
confirmatie (religion:Protestant) Konfirmation
rijk ((history)) Reich
archeologie (history) Archäologie
Mohammed (religion) Mohammed
wijden (religion) weihen
begraven begraben
inwijding Einweihung
meditatie Meditation
rozenkrans (religion/chaplet) Rosenkranz
terugtocht ((military)) Rückzug
Moriaan (men) Mohr
ritueel Ritual
orde (religion) Orden
parochiekerk Pfarrkirche
berouwen bereuen
sekte (religion) Sekte
verovering (military) Eroberung
heiligdom ((place)) Heiligtum
cultus Kult


Abschnitt 81

Niederländisch Deutsch Zusatz
heilige (religion) Heiliger
preek ((religion)) Predigt
liturgie (religion) Liturgie
ridder (Middle Ages) Ritter
inwijden einweihen
aflaat (religion) Ablass
Avondland Abendland
spiritueel spirituell
kroniek Chronik
lutheraan (religion/christianity) Lutheraner
sociologie Soziologie
overwonnen besiegt
sacrament (religion) Sakrament
martelaar (religion) Märtyrer
kruisweg (religion) Kreuzweg
boete (religion) Buße
bijgeloof Aberglaube
peet ((religion)) Pate
wereldoorlog (history) Weltkrieg
hindoe (religion) Hindu
tsaar Zar
Germaan ((history)) Germane
protestant (religion/christianity) Protestant
Boeddha (religion) Buddha
zondvloed (religion) Sintflut


Abschnitt 82

Niederländisch Deutsch Zusatz
deugd (morality) Tugend
begraven beerdigen
protestants protestantisch
Reformatie (religion) Reformation
prehistorie Urgeschichte
Heilige Geest (religion/christianity) Heiliger Geist
boeddhist Buddhist
morgenland (geography/history) Morgenland
naastenliefde Nächstenliebe
pater (religion) Pater
historicus Historiker
clerus (religion) Klerus
Viking (history) Wikinger
kerktoren (religion) Kirchturm
stenen tijdperk Steinzeit
missie (religion) Mission
middeleeuwen (history) Mittelalter
orthodoxie (religion) Orthodoxie
bestaan (philosophy) Sein
offeren opfern
bijgelovig abergläubisch
religieus religiös
antiek antik
Moeder Gods (religion/Ger:Gottesmutter) Muttergottes
geestelijk geistlich


Abschnitt 83

Niederländisch Deutsch Zusatz
doodkist Sarg
garnituur ((group of things)) Garnitur
fopspeen (baby) Schnuller
gevel (part of house) Giebel
huurhuis Mietshaus
huurprijs Mietpreis
beddenlaken Bettlaken
vestiaire (place to hang your clothes) Garderobe
stuk grond (part of land) Grundstück
tafellaken Tischtuch
kleef Kleber
plafond (room) Decke
afvalwater Abwasser
bovenverdieping (architecture) Obergeschoss
garen (sewing) Garn
ventilator Ventilator
verhuizing ((flat)) Umzug
stoffig staubig
kleerkast Kleiderschrank
reinigingsmiddel Reinigungsmittel
woonhuis Wohnhaus
woonachtig wohnhaft
bouwmeester ((architecture,_hist.)) Baumeister
opruimen aufräumen
bakoven Backofen


Abschnitt 84

Niederländisch Deutsch Zusatz
doorgestikt dekbed ((bed)) Steppdecke
schuur Scheune
leuning ((part of building)) Geländer
barak Baracke
stopcontact (electricity/power point) Steckdose
badkamer Badezimmer
bank (to sit on/Ger:Sitzbank) Bank
bouwkunst Baukunst
leunstoel Lehnstuhl
woonwijk Wohnviertel
gloeilamp (light) Glühbirne
stortbad ((bath)/Ger:Dusche) Brause
warm water Warmwasser
bed (vegetables) Beet
afvalemmer Abfalleimer
bekken ((water/bathroom)) Becken
gewelf (architecture) Gewölbe
huisnummer Hausnummer
toilet (toilet) Abort
lus Schlinge
bak (object to keep something) Gefäß
thuis Zuhause
warmwaterkruik Wärmflasche
ontsluiten ((key)) aufschließen
weg naar huis Heimweg


Abschnitt 85

Niederländisch Deutsch Zusatz
diepvrieskast Gefrierschrank
ruit Glasscheibe
pleister Putz
geul (water) Rinne
hal Hausflur
inpakken einpacken
elektrisch apparaat Elektrogerät
wissen wischen
pool ((swimming)) Pool
huisdeur Haustür
lap (cleaning/Ger:Wischnippel) Lappen
deken ((bed)/Ger:Bettdecke) Zudecke
huishouden (privat) Haushalt
slaapkamer Schlafzimmer
inrichting (furniture) Einrichtung
servet ((dinner)) Serviette
baksteen Ziegelstein
parel ((jewellery)) Perle
pijler ((building)) Pfeiler
vak (E/wardrobe) Fach
verhuring Vermietung
vezel Faser
corridor ((house)) Korridor
paal Pfosten
eetkamer ((room at home)) Esszimmer


Abschnitt 86

Niederländisch Deutsch Zusatz
beddenlaken Betttuch
waslijn ((clothes)) Wäscheleine
bejaardentehuis Altersheim
kolonist ((person)) Siedler
paal (stake) Pfahl
naar huis gaan heimgehen
keren (spoom) kehren
hoofdkussen ((e.g. bed)) Kopfkissen
zijn intrek nemen (house,_flat,_etc./Ger:beziehen) einziehen
zich vestigen (home) sich niederlassen
boiler (boiler) Boiler
nis ((small place)) Nische
gloeilamp Glühlampe
borstelen bürsten
eettafel Esstisch
heg ((garden)) Hecke
binnentreden (room) eintreten
dakgoot (roof) Dachrinne
zolder (loft) Dachboden
heer des huizes Hausherr
gesloten (door) abgeschlossen
gevel (architecture) Fassade
kleine stad Kleinstadt
kruk Hocker
parket ((floor)) Parkett


Abschnitt 87

Niederländisch Deutsch Zusatz
opbouwen (building) aufbauen
stoken (heating/Ger:beheizen) einheizen
vervallen ((building)) verfallen
terugkeer Rückkehr
commode (furniture) Kommode
closet (W.C.) Klosett
prullenbak Papierkorb
onderlegger Unterlage
nap (dog) Napf
zitbank Sitzbank
portemonnee Portemonnaie
kussen ((furniture)) Polster
hondenhok ((dog)) Hundehütte
tegel ((e.g. in bathroom)) Kachel
zaklantaarn (flashlight) Taschenlampe
platenspeler Plattenspieler
kleine kamer (small room) Kammer
kelderverdieping (building) Untergeschoss
trekken uit (apartment) ausziehen
tafelkleed Tischdecke
onzindelijk (dirty) unsauber
stadscentrum ((town)) Stadtmitte
diepvrieskist Tiefkühltruhe
stadscentrum ((town)) Stadtzentrum
canapé (furniture) Kanapee


Abschnitt 88

Niederländisch Deutsch Zusatz
huurder Mieter
benedenverdieping Erdgeschoss
bloemenvaas Blumenvase
vegen fegen
aanwonende Anwohner
twijn (sewing) Zwirn
wasdroger (device) Trockner
uitpakken auspacken
vuilnisemmer Mülleimer
cd-speler CD-Spieler
gang (part of house) Flur
mat Matte
parterre ((building)) Parterre
aansteker Feuerzeug
zich vestigen siedeln
spray (cosmetics) Spray
slot (door,_etc.) Schloss
map Mappe
behaaglijk behaglich
fundament (base of a house) Fundament
airconditioning Klimaanlage
veranda (porch) Veranda
bel ((house)) Klingel
waterleiding Wasserleitung
baksteen (Ger:Ziegelstein) Backstein


Abschnitt 89

Niederländisch Deutsch Zusatz
buggy ((children)) Buggy
kraam (Ger:Verkaufsstand) Bude
hengsel (bag,_bucket,_etc.) Henkel
strijkplank Bügelbrett
zintuig Sinnesorgan
onvruchtbaar ((beeing)/infertile) unfruchtbar
zwartharig schwarzhaarig
overleven überleben
seks (biology) Sex
middelvinger (finger) Mittelfinger
zich begeven sich begeben
reukzin Geruchssinn
inslikken verschlucken
doorslikken hinunterschlucken
nachtmerrie Albtraum
make-up Make-up
elleboog (anatomy) Ellenbogen
speeksel Speichel
haarborstel Haarbürste
haarkleur Haarfarbe
kaalkop ((colloquial)) Glatzkopf
onzichtbaar unsichtbar
uitreiken überreichen
kuit (anatomy) Wade
gonzen ((beeing)/buzz) summen


Abschnitt 90

Niederländisch Deutsch Zusatz
mondeling mündlich
lichaamslengte (body:height) Körpergröße
opheffen emporheben
rukken zerren
toeroepen zurufen
spuug (Ger:colloquial) Spucke
achteruitgaan (person/local) zurücktreten
plukken ((also music)) zupfen
bleekheid Blässe
toetasten zugreifen
deodorant Deo
aanstippen (finger) tippen
weerklinken (sound) tönen
trappelen trampeln
trekken zucken
inademen (intransitive) einatmen
haarsnit ((process)) Haarschnitt
houding (body) Haltung
bronchiën ((plural)) Bronchien
val (descending) Fall
elleboog (anatomy) Ellbogen
gorgel (Ger:colloquial) Gurgel
lijk Leichnam
roodharig rothaarig
ledematen (anatomy) Gliedmaßen


Abschnitt 91

Niederländisch Deutsch Zusatz
kaal hoofd ((men)) Glatze
zich toedraaien ((person)) sich zuwenden
vernemen (hear) vernehmen
tocht Luftzug
deodorant Deodorant
in het oog krijgen erblicken
grijsharig grauhaarig
urineren urinieren
verbuigen ((geometry)) verbiegen
struikelen stolpern
snor ((men)) Schnurrbart
haar (full head) Haar
uiterlijk (looks;_Ger:Aussehen) Äußeres
stront (colloquial) Scheiße
wenken winken
hygiëne Hygiene
vena ((bloodstream)) Vene
hoorbaar hörbar
pols (physiology) Puls
knap gutaussehend
wenkbrauw ((face)) Augenbraue
loslaten loslassen
ranselen prügeln
lippenstift Lippenstift
enkel (foot) Knöchel


Abschnitt 92

Niederländisch Deutsch Zusatz
gaan liggen (Ger:sich hinlegen) sich niederlegen
zonnebril Sonnenbrille
ademhaling (physiology) Atmung
krachteloos kraftlos
linkshandige Linkshänder
organisme (biology) Organismus
kaalhoofdig (Ger:kahlköpfig) glatzköpfig
ringvinger Ringfinger
erdoor zien durchschauen
de keel schrapen (reflexive) sich räuspern
gehoor ((perception)) Gehör
vet feist
bewusteloos ((physical)) ohnmächtig
boezem (part of body) Busen
terugblikken zurückblicken
rechtshandige ((with right hand)) Rechtshänder
slagader (anatomy) Schlagader
strot ((anatomy)) Schlund
herrie (indifferent noise) Krach
gapen Gähnen
scheerapparaat Rasierapparat
pupil (anatomy) Pupille
postuur ((body)) Statur
onderarm (anatomy) Unterarm
onderlijf (anatomy) Unterleib


Abschnitt 93

Niederländisch Deutsch Zusatz
fysiologie Physiologie
even raken streifen
schreeuw Schrei
slaan schlagen
urine (physiology) Urin
seksualiteit Sexualität
pruik Perücke
vlecht (hair) Zopf
nachtmerrie Alptraum
vuist ((hand)) Faust
zich opmaken sich schminken
onderbeen (anatomy:lower part) Unterschenkel
storten (intransitive) stürzen
kaak (anatomy) Kiefer
homoseksueel homosexuell
uitglijden ausrutschen
klem (hair) Klammer
zonnebrandcrème (Ger:Sonnencreme) Sonnenschutzcreme
passeren (transitive/go by/through) passieren
oksel (anatomy) Achsel
ader ((bloodstream)) Ader
gesoigneerd (person/well cared-for) gepflegt
baden ((house)) baden
stap (step) Tritt
strottenhoofd (anatomy) Kehlkopf


Abschnitt 94

Niederländisch Deutsch Zusatz
gehandicapte behindert
rondkijken sich umschauen
mompelen murmeln
wrijven ((general)) reiben
snuiven schnaufen
slepen (pull hardly) schleppen
waarneembaar wahrnehmbar
slingeren (through) schleudern
slikken schlucken
huidkleur Hautfarbe
oud worden altern
uitademen ausatmen
koon (anatomy) Backe
aanhoren anhören
zich afwenden sich abwenden
witharig weißhaarig
lijken (Ger:(sich) ähneln) ähnlich sehen
schrijden (go slowly) schreiten
gaan liggen ((bed)) sich hinlegen
dij (anatomy) Oberschenkel
fluisteren flüstern
geeuwen gähnen
ademen hauchen
opvangen ((ball)) auffangen
rib (anatomy) Rippe


Abschnitt 95

Niederländisch Deutsch Zusatz
hinken hinken
nek (anatomy/neck) Nacken
bevrediging (psychology) Befriedigung
aanleunen sich anlehnen
bedrog ((sense)) Täuschung
smijten schmeißen
aanstaren anstarren
houwen hauen
barrevoets barfuß
reflex (medicine) Reflex
aanspannen (Ger:straffen) anspannen
grijnzen grinsen
fluitje Pfiff
opklinken erklingen
nagellak Nagellack
nagel (hand,_foot) Nagel
zich afkeren (physically/Ger:sich umdrehen) sich abkehren
wijsvinger (finger/index finger) Zeigefinger
gewricht (anatomy) Gelenk
pony (hair style) Pony
lijk Leiche
aanraking ((sense)) Berührung
beleven (***(emotion)) erleben
bovenarm (anatomy:upper part) Oberarm
scheel zien schielen


Abschnitt 96

Niederländisch Deutsch Zusatz
bovenlichaam (anatomy) Oberkörper
sluipen schleichen
bekoorlijkheid (be lovely/Ger:Zauber) Reiz
wimper (eye) Wimper
pols (anatomy) Handgelenk
scheerwater Rasierwasser
grijpen (take) ergreifen
navel (anatomy) Nabel
niet (game of chance) Niete
wedstrijd (competition;_Ger:Wettkampf) Wettstreit
quiz ((game)) Quiz
sportterrein ((sport)) Sportplatz
wedloop (sport) Wettrennen
sensatie ((curiosity)) Sensation
opvoeren (theatre) darbieten
verloten verlosen
boksen ((sport)) boxen
loge (theatre) Loge
strafschop Elfmeter
labyrint Labyrinth
kruiswoordraadsel (riddle) Kreuzworträtsel
inhalen (race,_etc.) einholen
magie Magie
passant (person) Passant
entreekaartje Eintrittskarte


Abschnitt 97

Niederländisch Deutsch Zusatz
horoscoop Horoskop
album ((photos)) Album
marionet Marionette
afleiding ((figurative)) Ablenkung
olympiade (sports) Olympiade
bejubelen bejubeln
overwinnen ((sport)) besiegen
borduren sticken
buitenstaander ((sports)) Außenseiter
strelen (do caress) streicheln
roken (cigarettes) Rauchen
uitrusting (Ger:Ausrüstung) Ausstattung
ruiter (horse) Reiter
schommelen schaukeln
buiteling (colloquial) Purzelbaum
zich regenereren (reflexive) sich regenerieren
kampeerterrein Campingplatz
scooter ((vehicle)) Roller
tegenstander Kontrahent
outillage Ausrüstung
horde (sports) Hürde
dwaaltuin (labyrinth) Irrgarten
breien stricken
biljet (transportation,_event) Billett
traditioneel traditionell


Abschnitt 98

Niederländisch Deutsch Zusatz
basketbal (sports) Basketball
verspringen (sports) Weitsprung
roer (boat) Ruder
waterski (sports) Wasserski
nieuwjaarsdag Neujahrstag
zeilen (boat) segeln
spannend spannend
badpak ((female)) Badeanzug
schommel ((garden)) Schaukel
lotto ((game of chance)) Lotto
bal (celebration) Ball
ballon ((sports/transportation)) Ballon
zwembroek ((male)) Badehose
reuzenrad (fair) Riesenrad
puzzel (game) Puzzle
swimmingpool ((private)) Swimmingpool
cabaret ((entertainment)) Kabarett
doelpunt (sport/soccer/Ger:Treffer) Tor
beker (victory) Pokal
sporttak Sportart
stand (sport/Ger:Punktestand) Spielstand
jury ((e.g. sports)) Jury
sportvereniging Sportverein
fair fair
karikatuur Karikatur


Abschnitt 99

Niederländisch Deutsch Zusatz
Jan Klaassen (Ger:dialectal) Kasperle
kaartspel Kartenspiel
aanval ((sports)) Angriff
doelman ((sport)) Torhüter
turnen (sport) Turnen
picknick Picknick
wandelen Wandern
kwalificeren ((sports)) qualifizieren
opvoering (theatre etc.) Darbietung
sneeuwman ((snow)) Schneemann
ski (sport) Schi
club Club
surfen (sports) surfen
komische ((fun)) Komik
zwemmen Schwimmen
zwembassin Schwimmbecken
speler (sport) Spieler
skiën (sports) Ski fahren
opvoering ((theatre)) Aufführung
debuut (actor) Debüt
gejubel Jubel
attractie ((event/leisure)) Attraktion
voetbalspeler (sport) Fußballspieler
schot (gun) Schuss
aanhanger (fan) Anhänger


Abschnitt 100

Niederländisch Deutsch Zusatz
misdaadroman (literature) Krimi
zwemmer (sport) Schwimmer
zich bezighouden sich beschäftigen
trui (sports) Trikot
schaatsen (sports) Eislauf
recreatie (pause) Erholung
kansspel Glücksspiel
prijs (game,_lottery,_sports,_etc.) Gewinn
sensationeel sensationell
excursie Exkursion
uitrusten (intransitive) ausspannen
handbal ((game)) Handball
fakkel (open fire) Fackel
aerobics (sport) Aerobic
show Show
etappe (sports) Etappe
skateboard Skateboard
een bad nemen baden gehen
strafschop (sports) Strafstoß
toejuichen zujubeln
reservering (e.g. restaurant,_hotel) Reservierung
rol (theater,_film,_etc.) Rolle
discipline ((sport?)) Disziplin
diskwalificatie ((sport)/Ger:Disqualifikation) Disqualifizierung
openluchtzwembad Freibad


Abschnitt 101

Niederländisch Deutsch Zusatz
stripverhaal (cartoon) Comic
gebruiken en gewoonten Brauchtum
leiding (sports) Führung
strijdbaar (sports/Ger:energisch,_unverzagt) kämpferisch
decoreren ((ornament)) dekorieren
schlager ((music)) Schlager
inlaat (event) Einlass
idool ((fan)) Idol
ijshockey (sports) Eishockey
loper (sports) Läufer
verzamelaar Sammler
bergbeklimmen (sport) Bergsteigen
verblijf ((zoo)) Gehege
toernooi ((sport)) Turnier
atletiek (sport) Leichtathletik
speelfilm Spielfilm
weddenschap Wette
onderdoen voor (game,_sports,_etc.) unterliegen
jogging (sports) Jogging
trainer ((sport)/coach) Trainer
tournee (music/play/art etc.) Tournee
kano Kanu
toverkunst Zauberei
ronde (sports,_etc.) Tour
grappig spaßig


Abschnitt 102

Niederländisch Deutsch Zusatz
wedloop (sports) Wettlauf
wereldrecord Weltrekord
gewonnen gewonnen
ontspanning (amusement) Unterhaltung
dierenpark Tierpark
kamperen zelten
afgrijzen Horror
uitgaan ((amusement)) ausgehen
turner (sports) Turner
hit ((music)) Hit
olympisch olympisch
trektocht Wanderung
aanvaller (sports) Stürmer
finale ((sports)) Finale
surfplank (sports) Surfbrett
tippen (game of chance) tippen
unfair ((sports)) unfair
festival Festival
favoriet Favorit
sportief sportlich
ster (film,_sports,_etc.) Star
vuurwerk Feuerwerk
dagboek ((private notes)) Tagebuch
houden (event/sports/Ger:abhalten,_veranstalten) austragen
karate (sports) Karate


Abschnitt 103

Niederländisch Deutsch Zusatz
klederdracht (tradition) Tracht
aanvoeren (competition/Ger:in Führung liegen) anführen
team ((sports)) Team
trainen ((transitive)) trainieren
kaart (game) Karte
raken (goal) treffen
onderhoudend unterhaltsam
afstappen (climb down) absteigen
waarderen (sports,_etc.) werten
versieren verzieren
computerspel Computerspiel
medaille ((sports)) Medaille
poster Poster
prijs (competition) Preis
mountainbike Mountainbike
vlooienmarkt Flohmarkt
advent (religion) Advent
fitnesscenter (sport) Fitnesscenter
fitnessstudio (sport) Fitnessstudio
amateur Amateur
televisie kijken fernsehen
pijp (smoking) Pfeife
vertoning (event) Spektakel
van de tegenpartij ((sports)) gegnerisch
fan (sports,(colloquial)) Fan


Abschnitt 104

Niederländisch Deutsch Zusatz
openen (celebration) eröffnen
volksfeest Volksfest
bediening (gastronomy) Bedienung
trekken wandern
applaus Applaus
speelkaart Spielkarte
parodie Parodie
disco ((colloquial)) Disko
avontuur Abenteuer
overtreding (sports) Foul
musical Musical
tegemoetkomen entgegenkommen
cartoon (comic) Cartoon
toveren (amusement) zaubern
puntenaantal Punktzahl
wachtwoord ((informatics)) Kennwort
monteren montieren
kalk (chemistry) Kalk
klep ((technology)) Klappe
password (informatics) Passwort
bouwen ((building)) erstellen
kernkrachten Kernkraft
mortel ((construction)) Mörtel
map (informatics) Ordner
verdamping Verdunstung


Abschnitt 105

Niederländisch Deutsch Zusatz
materie (physics) Materie
massa ((physics)) Masse
luchtledig (physics: air) luftleer
marmer Marmor
verstijven ((cold)) erstarren
platform Plattform
filter Filter
multiplicatie (mathematics) Multiplikation
mechanisch mechanisch
kwik (chemistry) Quecksilber
magneet (physics) Magnet
fenomeen Phänomen
comprimeren (Ger:verdichten) komprimieren
verrekijker ((optics)) Fernglas
barst (material(glas)) Sprung
boswachter Förster
folie (thin hull) Folie
stoot (shove) Stoß
bevroren gefroren
capsule Kapsel
transformator (technology) Transformator
gebruikmaking Benutzung
stuurinrichting (technology) Steuerung
vergroting (magnifier) Vergrößerung
filteren filtern


Abschnitt 106

Niederländisch Deutsch Zusatz
asfalt Asphalt
zelfwerkend selbsttätig
zilveren (material) silbern
net (technology) Netz
slaan (machine: coin,_etc.) prägen
werkgeheugen (informatics) Arbeitsspeicher
mineraal Mineral
procedure Prozedur
gemiddelde (mathematics/average) Mittelwert
vonk (fire) Funke
glinsteren glitzern
tap (!!! technology) Zapfen
klei (mineral) Ton
droogte Trockenheit
astronaut Astronaut
natheid Nässe
slingeren pendeln
programmeren (informatics) programmieren
prognose Prognose
montage (technology/setting up) Montage
verbinding (technology/informatics) Verbindung
meting Messung
mechanisme ((general)) Mechanismus
verbranding ((technology)) Verbrennung
aansluiting (technology) Anschluss


Abschnitt 107

Niederländisch Deutsch Zusatz
bacterie (biology) Bakterie
mechanica (technology/physics) Mechanik
functioneren funktionieren
vaststellen (find out) feststellen
microscoop (technology) Mikroskop
tijdloep ((video)) Zeitlupe
houten hölzern
gouden (material) golden
technicus Techniker
weerspiegelen (figurative) widerspiegeln
aantonen (give a prove) nachweisen
ventilatie ((technology)) Lüftung
dynamo Dynamo
boog (geometry) Bogen
echo Echo
parameter Parameter
uitgraven ausgraben
damp (haze) Dunst
deling (mathematics) Division
knal (sound) Knall
as (mathematics) Achse
blok Klotz
plas (water) Lache
keep ((technology)) Kerbe
schatting ((statistics)) Schätzung


Abschnitt 108

Niederländisch Deutsch Zusatz
analoog analog
lakken lackieren
actualiseren aktualisieren
pompen (technology) pumpen
opnemen (***(audio/video)) aufnehmen
invoer (informatics) Eingabe
scanner (informatics) Scanner
lak ((technology)) Lack
knik ((material)) Knick
boren (***(technology)) bohren
databank (informatics) Datenbank
bliksemen ((flash/lightning)) blitzen
diagram Diagramm
calculeren kalkulieren
definiëren definieren
chroom (chemistry) Chrom
norm ((technical)) Norm
cursor (informatics) Cursor
krachtcentrale Kraftwerk
krijt (material) Kreide
wissen ((technology)/delete) löschen
diskette (informatics) Diskette
knetteren (fire) knistern
koper (chemistry) Kupfer
ruk (sudden movement/jolt) Ruck


Abschnitt 109

Niederländisch Deutsch Zusatz
wijzer (clock) Uhrzeiger
constructie ((technology)) Konstruktion
kristal (chemistry) Kristall
dichtheid ((physics)) Dichte
optica (physics) Optik
keramiek Keramik
zwengelen (crank) kurbeln
registreren (***(informatics)) erfassen
verhitten erhitzen
tin (chemistry) Zinn
aluminium (chemistry) Aluminium
lens (optics) Linse
ontcijferen (decode) entschlüsseln
erts (chemistry) Erz
passer (mathematics:device) Zirkel
dynamisch dynamisch
onderzoeken erforschen
geheugen (informatics) Speicher
elektronisch elektronisch
acceleratie ((physics)) Beschleunigung
loodlijn (mathematics) Lot
wijzerplaat (clock,_watch) Zifferblatt
natuurwet (science) Naturgesetz
zink (chemistry) Zink
installeren installieren


Abschnitt 110

Niederländisch Deutsch Zusatz
ijzeren eisern
kosmonaut Kosmonaut
doorzichtig durchsichtig
digitaal digital
decimaal (mathematics) dezimal
laser (technology) Laser
elektronica Elektronik
weerklank (acustics) Widerhall
drive (computer) Laufwerk
lood (chemistry) Blei
wig (mathematics) Keil
laboratorium Labor
patent Patent
elektron (physics) Elektron
microfoon Mikrofon
klikken (informatics) klicken
vermogen (technology,_work/power) Leistung
helling (technology) Neigung
draaibaar drehbar
kunststof Kunststoff
lek (ship) Leck
opmaken (theory/deduce) schließen
slinger ((part of a clock)) Pendel
leem (clay) Lehm
touw (strong cord) Strick


Abschnitt 111

Niederländisch Deutsch Zusatz
stro Stroh
transparant transparent
statistisch statistisch
theoretisch theoretisch
strohalm (!!! beverage/single part of straw) Strohhalm
technisch technisch
omrekenen (mathematics) umrechnen
zwaartekracht (physics) Schwerkraft
uitgaan (light) ausgehen
druppelen ((intransitive)) tröpfeln
printer (informatics) Drucker
dynamiet Dynamit
zwavel (chemistry) Schwefel
hypothese ((theory)) Hypothese
buis (technology) Röhre
lassen (technology) schweißen
röntgenogram (physics) Röntgen
smeren (technology) schmieren
gegevensbestand (informatics) Datenbestand
hightech (technology) Hightech
substantie ((material)) Substanz
verwerken (data***) verarbeiten
veldkijker Feldstecher
technologie Technologie
balk ((wood)) Balken


Abschnitt 112

Niederländisch Deutsch Zusatz
digitale camera Digitalkamera
symmetrisch symmetrisch
waterdicht wasserdicht
schroeven (Ger:festschrauben) schrauben
systematisch systematisch
wisselstroom (physics) Wechselstrom
omhulsel (thin material) Hülle
stut (pillar) Stütze
Celsius (physics) Celsius
aflaten ((fluid)) ablassen
straal (radius) Halbmesser
gloed (fire) Glut
helling (incline,_to top) Steigung
hydraulica (technology) Hydraulik
stang ((tool)) Stange
slijk ((material)) Schlamm
computerprogramma Computerprogramm
magnetisch magnetisch
vergelijking (mathematics) Gleichung
browser (informatics:internet) Browser
statistiek Statistik
scherf (glas,_etc.) Scherbe
gravitatie (physics) Gravitation
grafiek Graphik
natuurkundig physikalisch


Abschnitt 113

Niederländisch Deutsch Zusatz
mathematisch mathematisch
machinaal maschinell
stralen (light,_sun) strahlen
chip (informatics) Chip
radiotelegrafie ((technology)) Funk
tikken ((clock)) ticken
opsteken (technology) zünden
handvat ((technology)) Griff
ondoorzichtig undurchsichtig
roet ((material)) Ruß
gips Gips
vijfhoek (mathematics) Fünfeck
dichting (technology) Dichtung
schakeling (technology/vehicle/Ger:Gangschaltung) Schaltung
stop ((bottle)) Stöpsel
stikstof (chemistry) Stickstoff
grondvlak (area) Grundfläche
vriespunt (meteorology) Gefrierpunkt
scherp (knife) scharf
standaard (norm) Standard
fluweel (cloth) Samt
stander Ständer
omschakelen (technique) umschalten
wals ((technology)) Walze
verroesten verrosten


Abschnitt 114

Niederländisch Deutsch Zusatz
Fahrenheit (physics) Fahrenheit
voorzien vorhersehen
precies präzise
versleutelen (encode) verschlüsseln
vibreren vibrieren
tekstverwerking (informatics) Textverarbeitung
interval Intervall
vooruitstrevend fortschrittlich
sector ((geometry)) Sektor
sensor Sensor
scharnier (technology) Scharnier
opmeting Vermessung
hefboom (technology) Hebel
computer (Ger:Computer) Rechner
chemisch chemisch
afgeven (colour) abfärben
optisch optisch
registreren registrieren
reflecteren (physics) reflektieren
verkenning ((terrain)/Ger:Erkundung) Erforschung
uitvinder Erfinder
vettig ((technology)/Ger:schmierig, ölig) fettig
roesten rosten
onderzoeker Forscher
formule (chemistry) Formel


Abschnitt 115

Niederländisch Deutsch Zusatz
verstellen (technology) verstellen
parallel parallel
aansteken anzünden
aangeven (technology) anzeigen
spiraal Spirale
verdampen verdunsten
verdampen ((intransitive)) verdampfen
slijpen (***(precious stone)) schleifen
rechthoekig rechtwinklig
verbranden ((transitive)) verbrennen
installatie Installation
instelling (technology/Ger:Regelung) Einstellung
breekbaar zerbrechlich
inspectie ((control)) Inspektion
roestig rostig
nauwkeurigheid (accuracy) Genauigkeit
sfeer (mathematics) Sphäre
veer (technology) Feder
geometrisch geometrisch
product (mathematics) Produkt
verspreiden (***(light)) verbreiten
sluiting (device) Verschluss
even ((number)) gerade
regelaar (technology) Regler
evaluatie Auswertung


Abschnitt 116

Niederländisch Deutsch Zusatz
Noors norwegisch
Nederlands niederländisch
landstaal Landessprache
Roemenië (geography) Rumänien
Latijns lateinisch
Japans japanisch
China (geography) China
geboortejaar Geburtsjahr
Bulgaars bulgarisch
afkomst (origins) Herkunft
Grieks griechisch
neger Neger
Duits deutsch
Luxemburgs luxemburgisch
Bosnisch bosnisch
Chinees chinesisch
Deens dänisch
Kroatisch kroatisch
zwarte Schwarzer
Fins finnisch
Hollands holländisch
IJslands isländisch
Europeaan Europäer
Israëlisch israelisch
ingezetene (men) Einheimischer


Abschnitt 117

Niederländisch Deutsch Zusatz
vluchteling Flüchtling
Frans französisch
allochtoon Einwanderer
inschrijven eintragen
Iers irisch
pasfoto Passbild
Indisch indisch
Italiaans italienisch
meisjesnaam Geburtsname
Liechtenstein (geography) Liechtenstein
luiden (e.g. sum/value) lauten
aanspreekvorm (speaking to sb) Anrede
Slaaf Slawe
Belgisch belgisch
staatsburger ((nation)) Staatsbürger
Canadees kanadisch
personalia ((person)) Personalien
vreemde taal Fremdsprache
inboorling Eingeborener
Australisch australisch
overzee ((Adv)) Übersee
Engels englisch
Perzië (geography/history) Persien
identiteitskaart Personalausweis
Vaticaan (geography) Vatikan


Abschnitt 118

Niederländisch Deutsch Zusatz
geboortig (born in) gebürtig
Hongaars ungarisch
aankruisen ankreuzen
Aziaat Asiate
afkomstig (Ger:gebürtig) stammend
wereldwijd weltweit
opgeven (name etc.) angeben
adresboek ((private)) Adressbuch
Noord-Ierland (geography) Nordirland
Spaans spanisch
Verenigde Staten (geography) Vereinigte Staaten
Sloveens slowenisch
Tunesisch tunesisch
Turks türkisch
Tsjechisch tschechisch
stammen ((men-home)/have origin) stammen
van de Verenigde Staten US-amerikanisch
geboorteplaats Geburtsort
Brits britisch
invullen (form,_etc.) ausfüllen
Inuit (Ger:sg:Inuk) Inuit
buitenlands ausländisch
meertalig mehrsprachig
identiteit Identität
genaamd (Ger:besagt,_erwähnt) genannt


Abschnitt 119

Niederländisch Deutsch Zusatz
Fins (Ger:finnisch) finnländisch
indiaan (Native American) Indianer
Slavisch slawisch
arabisch ((language)) arabisch
zich aanmelden ((office)) sich anmelden
staatsburgerschap (citizenship) Staatsbürgerschaft
staatsburger ((country)) Staatsangehöriger
Israël (geography) Israel
IJsland (geography) Island
Schots schottisch
Tsjechië (geography) Tschechien
Tunesië (geography) Tunesien
Groenland (geography) Grönland
Portugees portugiesisch
Zwitsers schweizerisch
Andorra (geography) Andorra
Albanië (geography) Albanien
Servië (geography) Serbien
Esperanto Esperanto
Servisch serbisch
Arabier Araber
roepnaam Rufname
Egypte (geography) Ägypten
Arabië (geography) Arabien
Russisch russisch


Abschnitt 120

Niederländisch Deutsch Zusatz
Zweeds schwedisch
komen wonen ((come)) zuwandern
Roemeens rumänisch
aanspreken (person/speak to) anreden
Oostenrijks österreichisch
Slowaaks slowakisch
banier Banner
moederland (country) Mutterland
Scandinavisch skandinavisch
Pools polnisch
pensioneren pensionieren
samenwerken zusammenarbeiten
dierenarts Veterinär
op de hoogte zijn ((knowledge)) sich auskennen
plaatsvervanger ((general)) Stellvertreter
inlichten (message) unterrichten
smeden schmieden
verrichten (work,_etc.) verrichten
regisseur (film,_theatre) Regisseur
verantwoorden verantworten
aaneensluiting (consolidation) Zusammenschluss
bond (union) Verband
aflossen (replace someone) ablösen
tang (tool) Zange
advocaat Rechtsanwalt


Abschnitt 121

Niederländisch Deutsch Zusatz
publicatie Publikation
hark (garden) Rechen
zeef (tool) Sieb
meubelmaker Tischler
aan het hoofd staan (lead) vorstehen
knopen (carpet) knüpfen
solliciteren (job) sich bewerben
bijeenkomst (meeting) Zusammenkunft
protocol ((meeting)) Protokoll
aanplakken (message/Ger:aushängen) anschlagen
vervanging ((men)/replacement) Vertretung
sikkel (tool) Sichel
weven weben
rust (state) Ruhestand
meewerken mitwirken
toga (job) Robe
bestuur (hierarchy) Vorstand
notaris Notar
opblazen sprengen
stempelen ((office)) stempeln
studie (work) Studie
timmerman (Ger:Zimmermann) Zimmerer
ondernemer Unternehmer
achterstand (game,_work) Rückstand
portier ((hotel)) Pförtner


Abschnitt 122

Niederländisch Deutsch Zusatz
filosoof Philosoph
fotograaf Photograph
afgeven (Ger:einreichen) abgeben
indienen (documents) einreichen
voorzitterschap Vorsitz
zadel (bicycle) Sattel
secretaris (job) Sekretär
bevorderen (job) befördern
zijn beklag doen sich beschweren
hoeden (sheep,_cattle,_etc.) hüten
naaimachine Nähmaschine
publicatie Veröffentlichung
vergaderen tagen
bevelen (Ger:dialectal word/Ger:befehlen) anschaffen
presentatie Präsentation
assisteren assistieren
vergadering (congress) Tagung
praktijk (practical usage/experience) Praxis
bekleden (duty/task) innehaben
aankloppen ((door)) anklopfen
schrijnwerker Schreiner
knip ((hair)) Schnitt
freelance freiberuflich
vakbond (economy) Gewerkschaft
typist Schreibkraft


Abschnitt 123

Niederländisch Deutsch Zusatz
geroutineerd routiniert
in een beroep werkzaam erwerbstätig
arbeidstijd Arbeitszeit
dienstbetrekking Arbeitsverhältnis
arbeidskracht (men) Arbeitskraft
levensloop Lebenslauf
uitbetaling Auszahlung
oogst (agriculture) Ernte
ambt (person) Amt
vakgebied (branch) Fachgebiet
instituut (institution) Institut
opzegging (job(by employee);sonst:siehe Entlassung) Kündigung
professioneel professionell
leiden (job) führen
scholing ((education)) Schulung
hulp (person) Gehilfe
revolver Revolver
werkend berufstätig
schroefsleutel (tool) Schraubenschlüssel
duplicaat ((document)/Ger:Duplikat) Doppel
tolk (translator) Dolmetscher
zeelieden Seeleute
secretaris ((female)) Sekretärin
opbouw ((process of constructing)) Aufbau
reparatie Reparatur


Abschnitt 124

Niederländisch Deutsch Zusatz
renovatie ((house)) Renovierung
uitbetaling (payment) Entlohnung
projectiel ((gun)) Geschoss
EHBO'er Sanitäter
plaats als leerjongen Lehrstelle
ploeg (work) Schicht
schep (tool;_Ger:dialectal) Schippe
jachthond (dog/hound) Jagdhund
bedrijfsleider Geschäftsführer
doorkijken (checking) Durchsicht
manueel manuell
bijl (tool) Axt
deelnemer Teilnehmer
duiker Taucher
fotograaf Fotograf
brand Brand
ondersteuning ((help)) Unterstützung
touw (strong rope) Tau
vuilnisman ((colloquial)) Müllmann
monteur ((technology)) Monteur
sollicitatie (e.g. job) Bewerbung
elektricien Elektriker
tekeninkt Tusche
kleuterleidster Kindergärtnerin
bestuur (job) Führung


Abschnitt 125

Niederländisch Deutsch Zusatz
ontslag ((job)) Entlassung
georganiseerd organisiert
leergang (professional skills training) Lehrgang
machinist Lokführer
loopbaan (job) Laufbahn
juwelier ((shop)) Juwelier
herder (animals) Hirte
overall (clothing) Overall
springstof Sprengstoff
bouw (process) Bau
visser Fischer
betrekking (work) Stellung
aktemap ((object)) Aktenordner
aktetas ((job)) Aktentasche
graafmachine Bagger
akte ((administration)) Akte
plofkoffer (object for documents) Aktenkoffer
agenda ((meeting)) Tagesordnung
bemanning ((team)) Besatzung
slager Fleischer
waard Gastwirt
pompbediende Tankwart
zwaar stressig
zeer dringend vordringlich
brandweerman Feuerwehrmann


Abschnitt 126

Niederländisch Deutsch Zusatz
vakschool Berufsschule
loodgieter Installateur
nakomen (duty) erfüllen
bevoegd zuständig
grondstof Werkstoff
personeel Belegschaft
treingeleider (train) Zugführer
uitvoeren (***(plan,_work)) ausführen
timmerman Zimmermann
bevoegdheid Befugnis
afmaken (task/Ger:verrichten) erledigen
pendelaar Pendler
voorzitter Vorsitzender
honorarium Honorar
medewerking Mitarbeit
middagpauze Mittagspause
werkplaats Werkstatt
designer Designer
effectief effektiv
loodgieter Klempner
instructie (order?) Anweisung
bewaken (keep safe) bewachen
meerdere (job) Vorgesetzter
conferentie (meeting) Konferenz
werkloze Arbeitsloser


Abschnitt 127

Niederländisch Deutsch Zusatz
werknemer Arbeitnehmer
aankunnen bewältigen
houweel (tool) Hacke
banketbakker ((pastry)) Konditor
afwezigheid Abwesenheit
ontslaan ((work)) entlassen
leiding (management) Leitung
bewerken bearbeiten
bezig (a lot of work/Ger:verhindert) beschäftigt
sollicitant Bewerber
knecht (agriculture) Knecht
competentie Kompetenz
zakelijk geschäftlich
vroedvrouw Hebamme
huismeester ((house)) Hausmeister
taxichauffeur Taxifahrer
schilder (handcraft/Ger:Anstreicher) Maler
dierenarts Tierarzt
bode ((person)) Bote
boor (handcraft) Bohrer
psycholoog Psychologe
de dienst betreffend dienstlich
scheikundige Chemiker
zonder uitstel (employment) fristlos
tijdschema Zeitplan


Abschnitt 128

Niederländisch Deutsch Zusatz
geleerde Gelehrter
melkerij Molkerei
naaister (Ger:Schneiderin) Näherin
schoonmaakster Putzfrau
plaatsvervanging ((person)/deputising) Stellvertretung
aanwezigheid Anwesenheit
einde van de werktijd (finishing time) Feierabend
verdienste (financial) Verdienst
verantwoordelijke Verantwortlicher
baan ((job)) Posten
betaling ((***work)) Bezahlung
makelaar (estate) Makler
ontslagvergoeding Abfindung
verdere vorming ((job)) Fortbildung
prof (familiar) Profi
metselaar Maurer
dekzeil (thin layer) Plane
carrière (job) Karriere
beeldhouwer (art) Bildhauer
stukken Unterlagen
praktikant Praktikant
opvallend (conspicuous) auffällig
gelding (reputation,_esteem;_Ger:Stellenwert) Geltung
onjuist unrecht
onpraktisch (machine) unpraktisch


Abschnitt 129

Niederländisch Deutsch Zusatz
tendens (trend) Tendenz
onontkoombaar unumgänglich
onveilig (situation) unsicher
mengsel Gemisch
variëren abwandeln
neerstorten abstürzen
laten zakken (Ger:herabsetzen) absenken
preventief vorbeugend
activeren aktivieren
willekeurig willkürlich
waardeloos wertlos
doelmatig zweckmäßig
afwisselen (men) sich abwechseln
verwarrend verwirrend
behoren tot angehören
aangaan (transitive/Ger:betreffen) angehen
afzwakken sich abschwächen
oorspronkelijk (Ger:unverfälscht) ursprünglich
vaag vage
welkom willkommen
aanbreken (intransitive,_e.g. day) anbrechen
gemeenschap (general) Gemeinschaft
aanbrengen anbringen
vergelijkbaar vergleichbar
betrekken (get/Ger:bekommen) beziehen


Abschnitt 130

Niederländisch Deutsch Zusatz
problematisch problematisch
passend (general) passend
optioneel optional
erbij horen dazugehören
bevuilen beschmutzen
representatief repräsentativ
evenwicht Gleichgewicht
zeggen besagen
status (state) Status
radicaal radikal
oppervlakkig oberflächlich
geconcentreerd (material) konzentriert
inleiden (Ger:einführen) einleiten
conventioneel konventionell
conservatief konservativ
stadium (state) Stadium
inklemmen einklemmen
doorgaan durchgehen
deactiveren deaktivieren
markant markant
verschijnen sich einfinden
los (not fixed) lose
opheffen (cancel;_Ger:abschaffen) aufheben
uitmuntend überragend
openslaan aufklappen


Abschnitt 131

Niederländisch Deutsch Zusatz
opstellen aufstellen
typisch typisch
volstrekt unbedingt
tactiek Taktik
ongepast (remark,_comment) unpassend
incorrect unkorrekt
ongewoon ungewöhnlich
aanstippen (Ger:markieren) anzeichnen
opduiken ((water)) auftauchen
spectaculair spektakulär
statig stattlich
kennelijk ((Adv)) sichtlich
fabelachtig ((figurative)) sagenhaft
zwaarwegend schwerwiegend
symbolisch symbolisch
treffend treffend
turbulent ((figurative)) turbulent
opwikkelen aufwickeln
geschikt tauglich
mieters (familiar) toll
uitzonderlijk (exceptional) außerordentlich
beperking Einschränkung
realiseren realisieren
stuiten ((intransitive)) prallen
richten (direction/point) richten


Abschnitt 132

Niederländisch Deutsch Zusatz
indeling ((general)) Einteilung
opvolger ((general)) Nachfolger
effect Effekt
mislukken (Ger:misslingen) missglücken
ontbreken mangeln
decoratie Dekoration
overzicht ((figurative)/overview) Durchblick
overzicht Überblick
slecht uitvallen missraten
schuiven rücken
beveiligen sichern
trend (tendency) Trend
zwellen schwellen
voorbereid vorbereitet
dierbaar wert
vlok Flocke
verzwakken schwächen
aanvulling (addition) Ergänzung
ontwerp (draft,_design) Entwurf
elite Elite
snoeren ((parcel)) schnüren
plooi (result of bending something) Falte
vervanging ((general)) Ersatz
eruit komen herauskommen
basis (E) Basis


Abschnitt 133

Niederländisch Deutsch Zusatz
uitwerking Auswirkung
begrenzing (general) Begrenzung
hier komen herkommen
blijken sich herausstellen
stijging (!!! zahlenmäßig oder Gelände?) Anstieg
komen geraten
in gevaar brengen gefährden
schaars rar
duurzaam zijn (person/Ger:überdauern) sich halten
gelijkenis Ähnlichkeit
hechten (stick) haften
neerleggen ((object)) hinlegen
brok Brocken
legen leeren
blok Block
defect (damage) Defekt
losgaan (get loose) sich lösen
breuk ((general)) Bruch
omstandigheid Umstand
isoleren isolieren
beperking Beschränkung
heenzetten hinstellen
benaming ((name)) Bezeichnung
kapotgaan ((familiar)) kaputtgehen
waardering (appraisal) Bewertung


Abschnitt 134

Niederländisch Deutsch Zusatz
getuigen ((also figurative)) zeugen
stukbreken ((intransitive)) zerbrechen
gevaarloos gefahrlos
samenhangen (general) zusammenhängen
bijeenhoren ((things)) zusammengehören
gangbaar (common) gängig
tegengesteld gegenteilig
voortzetten weiterführen
indirect indirekt
verontreinigen verunreinigen
gegeven Gegebenheit
gesneden geschnitten
principieel grundsätzlich
wijzigen abändern
loskomen (object) sich ablösen
beschadigd (Ger:schadhaft) beschädigt
afleiden (deduce) ableiten
veelbetekenend bedeutsam
afstuiten ((ball)) abprallen
bedreigd (Ger:gefährdet) bedroht
zich afzetten sich ablagern
zoekraken abhandenkommen
ontbreken (Ger:colloquial) abgehen
volgend folgend
bestaand (Ger:vorhanden) bestehend


Abschnitt 135

Niederländisch Deutsch Zusatz
aanzienlijk beträchtlich
betreffende betreffender
omvallen umfallen
ongevaarlijk ungefährlich
onbeschut ungeschützt
onderbrengen ((familiar)) unterbringen
omwerpen umwerfen
omkantelen (intransitive) umkippen
overwegen überwiegen
voortzetting Fortsetzung
verborgen versteckt
structureren strukturieren
ongelijk ((general)) ungleich
onnuttig unnütz
onbelangrijk (unimportant;_Ger:unerheblich) unwesentlich
onaf (Ger:unvollendet) unfertig
klaarblijkelijk offenkundig
verslechteren sich verschlechtern
regulier regulär
desbetreffend (Ger:betreffend,_einschlägig) jeweiliger
verdwijnen (!!!doppelt???) verschwinden
moderaat (Ger:maßvoll) moderat
verscherpen verschärfen
bijzonder (Ger:ausgefallen) sonderlich
insluipen (error/Ger:sich einschleichen) unterlaufen


Abschnitt 136

Niederländisch Deutsch Zusatz
onderverdelen untergliedern
vondst Fund
zich verdonkeren sich verdunkeln
zeer goed sehr gut
speciaal spezial
zinvol (Ger:zweckmäßig) sinnvoll
stevig standfest
speciaal speziell
separaat separat
resultaat Resultat
zinloos sinnlos
simpel simpel
impuls Impuls
bestendig stetig
deelbaar teilbar
feitelijk tatsächlich
stijf starr
scheur Riss
index (mathematics,_statistics) Index
stijf steif
paraat parat
origineel original
pompeus pompös
perfect perfekt
rangorde Rangordnung


Abschnitt 137

Niederländisch Deutsch Zusatz
monotoon monoton
neutraal neutral
negatief negativ
realistisch realistisch
rasant rasant
integratie ((general)) Integration
relatief relativ
prachtig prächtig
positief positiv
puur pur
primitief primitiv
onnodig unnötig
onduidelijk (***(figurative)) unklar
onschatbaar unschätzbar
wanordelijk ((things)) unordentlich
ongeldig ungültig
onnauwkeurig ungenau
schema Schema
ongunstig ungünstig
onvergelijkelijk unvergleichlich
onverenigbaar unvereinbar
onwaarschijnlijk unwahrscheinlich
onvolmaakt unvollkommen
onscheidbaar untrennbar
onzeker ((men)E()) unsicher


Abschnitt 138

Niederländisch Deutsch Zusatz
onveranderd unverändert
onveranderlijk unveränderlich
omliggend umliegend
veelomvattend umfassend
onbegrensd unbegrenzt
onbeduidend unbedeutend
bovenmatig übermäßig
overbodig (unnecessary) überflüssig
overwegend überwiegend
teruggave Rückgabe
verzameling (art,_museum etc.) Sammlung
onbelangrijk unerheblich
ontzaglijk ungeheuer
ongeschikt ungeeignet
onbruikbaar unbrauchbar
ongegrond unbegründet
ongevoelig unempfindlich
onduidelijk (not clear) undeutlich
voormalig ehemalig
egaal egal
eigenlijk eigentlicher
eigenaardig eigenartig
defect defekt
kenteken Kennzeichen
perspectief Perspektive


Abschnitt 139

Niederländisch Deutsch Zusatz
categorie Kategorie
enorm enorm
eindeloos endlos
foutief fehlerhaft
extra ((Adv)) extra
uniform einheitlich
overduidelijk (no other possibility) eindeutig
eindig endlich
inclusief (Adv) einschließlich
limiet Limit
smet (fault) Makel
criterium Kriterium
situatie Lage
modus ((method)) Modus
motto ((slogan)) Motto
maatregel (action) Maßnahme
medewerking (help) Mithilfe
component (part) Komponente
keuze ((informatics)) Option
anoniem anonym
origineel Original
conventie ((norm)) Konvention
correctie Korrektur
nuance ((small difference)) Nuance
contrast (e.g. photo) Kontrast


Abschnitt 140

Niederländisch Deutsch Zusatz
constant konstant
concreet konkret
labiel (not stable) labil
continu kontinuierlich
kleverig klebrig
intensief intensiv
complex komplex
compact kompakt
middelmatig mittelmäßig
minst mindest
rang (place in order) Rang
isolatie Isolation
menig mancher
los (not tight) locker
dubbelzinnig mehrdeutig
matig mäßig
gemengd gemischt
planning Planung
gespannen (Ger:gestrafft) gespannt
afzonderlijk gesondert
gebruikt gebraucht
flexibel flexibel
wederzijds gegenseitig
gebroken gebrochen
identiek identisch


Abschnitt 141

Niederländisch Deutsch Zusatz
ongegrond (reason) grundlos
inclusief (Prep) inklusive
imposant imposant
gelijksoortig gleichartig
geweldig gewaltig
grondig gründlich
gelijkmatig gleichmäßig
naar buiten gooien hinauswerfen
erheen brengen hinbringen
neerdalen hinabsteigen
naar boven gaan hinaufgehen
erin steken hineinstecken
naar beneden gaan hinuntergehen
eentonig eintönig
binnengaan (go in) hineingehen
rondlopen herumlaufen
zonder resultaat erfolglos
eruit nemen herausnehmen
aanbrengen (Ger:herbringen) herbeischaffen
hierblijven hierbleiben
onberispelijk (perfect) einwandfrei
eromheen staan herumstehen
naar beneden gaan heruntergehen
verzwakken (intransitive) nachlassen
betrokken beteiligt


Abschnitt 142

Niederländisch Deutsch Zusatz
moeilijk diffizil
hiërarchie Hierarchie
naderbij komen (Ger:sich annähern) näherkommen
riant (Ger:beträchtlich) beachtlich
nader komen nahekommen
bepaald (sth. determined) bestimmter
omhoogheffen hochheben
ophouden innehalten
ingrijpend ((figurative)) einschneidend
omhooghouden hochhalten
drastisch drastisch
meegeven mitgeben
kapotmaken kaputtmachen
kraken krachen
lopen langs (by foot) entlanggehen
groots großartig
in ontvangst nemen (accept) entgegennehmen
fundamenteel grundlegend
berekenen errechnen
verwarmen erwärmen
ontsnappen entrinnen
grandioos grandios
inruilen eintauschen
hinderlijk hinderlich
inzamelen einsammeln


Abschnitt 143

Niederländisch Deutsch Zusatz
staken (stop/Ger:aufhören mit) einstellen
harmonisch harmonisch
zich verwijderen sich entfernen
conventioneel herkömmlich
voornaamst hauptsächlich
garanderen garantieren
gelden als gelten als
weggaan (leave) fortgehen
te voet gaan zu Fuß gehen
zichtbaar ersichtlich
belangrijk erheblich
lukken glücken
groeperen gruppieren
tegenstrijdig gegensätzlich
gereedmaken (Ger:fertigstellen) fertigmachen
gematigd gemäßigt
geheimzinnig geheimnisvoll
versperring Sperre
voortduren fortdauern
voltooien fertigstellen
vastmaken festmachen
verschaffen (obtain) sich verschaffen
voorbijgaand (temporal) vorübergehend
wisselvallig (***(weather)) wechselhaft
overwegend vorwiegend


Abschnitt 144

Niederländisch Deutsch Zusatz
waarschuwen verwarnen
plaatsvinden vonstattengehen
voordelig vorteilhaft
zich verschuilen sich verstecken
dubbelzinnig zweideutig
onderverdelen unterteilen
tweezijdig ((figurative)) zweiseitig
verschillen (be different) sich unterscheiden
verloren gaan verlorengehen
wederkerig wechselseitig
verhoeden verhüten
verlaten verlassen
toewerpen ((ball)) zuwerfen
averechts ((side)) verkehrt
toebehoren (Ger:angehören) zugehören
velerlei vielerlei
zonder uitwerking unwirksam
onbeduidend unwichtig
ontoelaatbaar unzulässig
ontoereikend unzulänglich
bewaren (preserve) wahren
wijder worden (reflexive) sich weiten
naar voren treden vortreten
overwegen (Ger:überwiegen,_vorherrschen) vorwiegen
zich omdraaien (reflexive) sich wenden


Abschnitt 145

Niederländisch Deutsch Zusatz
veelzijdig vielseitig
voormalig vormalig
voorlopig vorläufig
gaan staan (reflexive) sich stellen
stilstaan ((machine)/be out of order) stillstehen
blijven steken (Ger:colloquial) steckenbleiben
blijven staan (Ger:anhalten) stehenbleiben
erg arg
overtreden (figurative) überschreiten
opvallend auffallend
attractief attraktiv
voldoende ausreichend
uitvoerig ausgiebig
uitzichtloos aussichtslos
buitengewoon außergewöhnlich
vol uitdrukking ausdrucksvoll
vuilmaken (Ger:beschmutzen) schmutzig machen
uitgezocht ausgesucht
uitgesloten ausgeschlossen
geleidelijk allmählich
abstract abstrakt
segment ((general)) Segment
andersoortig andersartig
voorlaatste zweitletzter
uitblijven unterbleiben


Abschnitt 146

Niederländisch Deutsch Zusatz
afhankelijk abhängig
omvallen (intransitive) umstürzen
redelijk angemessen
vermeend angeblich
veeleisend anspruchsvoll
stimulerend anregend
hervormen umgestalten
rondlopen ((by foot)) umhergehen
overblijven übrigbleiben
omdraaien umdrehen
belangrijkheid Wichtigkeit
verdrijven vertreiben
bepaling ((general)/Ger:Feststellung) Ermittlung
bewaren (Ger:aufbewahren;_guard) verwahren
geval (circumstances) Fall
ontbreken (sth. missing) Fehlen
verwerken verwerten
verzinken versinken
voorval Vorgang
verschaffen verschaffen
welslagen Gelingen
gehalte (contents) Gehalt
verkwisten verschwenden
verfraaien verschönern
vervuilen verschmutzen


Abschnitt 147

Niederländisch Deutsch Zusatz
wegbrengen (Ger:wegschaffen) wegbringen
misser (miscarriage) Fehlschlag
instorting Einsturz
wegvallen wegfallen
wegdoen wegschaffen
weglaten (omit) weglassen
weggeven (give away) weggeben
vooruitgaan vorwärtsgehen
aantreffen (find) vorfinden
voltrekken vollziehen
volbrengen (Ger:zustande bringen) vollbringen
verhoging (Ger:Anstieg) Erhöhung
voorbijgaan ((local)/Ger:vorbeigehen) vorübergehen
ontdekking ((sth. new)) Entdeckung
voorleggen vorlegen
overhandigen übergeben
overeenstemmen (men) übereinstimmen
hulpmiddel Hilfsmittel
overlaten überlassen
omsluiten umschließen
te boven gaan ((figurative)) übersteigen
overspringen (***leave out sth.) überspringen
wijziging Wandel
streven streben
stoppen (fill) stopfen


Abschnitt 148

Niederländisch Deutsch Zusatz
heffen (push up) stemmen
vereenzelviging Identifizierung
tuimelen taumeln
deugen taugen
identificatie Identifikation
verdunnen ((liquid)) verdünnen
verdraaien (***()/distort) verdrehen
verdringen verdrängen
beschikken (to have) verfügen
ontstaan ((figurative)) Entstehung
optreden (approach) Vorgehen
voorbeeld (template) Vorlage
verdichten verdichten
frequentie Häufigkeit
onderbinden (avert) unterbinden
omzetten (transform) umwandeln
geldigheid (e.g. ticket) Gültigkeit
gelijkheid Gleichheit
bedekken verdecken
variëren variieren
toetreding (e.g. club) Beitritt
vóór zijn zuvorkommen
tegenhanger ((other part)) Gegenstück
toewijzen zuweisen
ruil Austausch


Abschnitt 149

Niederländisch Deutsch Zusatz
gemeenschappelijk kenmerk Gemeinsamkeit
belang (importance) Bedeutung
correctie Berichtigung
botsen zusammenstoßen
beschadiging Beschädigung
samenstellen zusammenstellen
bijeenbrengen (gather) zusammentragen
toebedelen zuteilen
dichtbinden zuschnüren
tegenmaatregel Gegenmaßnahme
actualiteit Aktualität
versterking Verstärkung
afnemen (object) abnehmen
afschaffen abschaffen
afsnijden abschneiden
versie Version
schatten abschätzen
afleggen (load) ablegen
gebeuren Geschehen
afbreken (end) abbrechen
uitzicht (good/bad) Aussichten
afdekken abdecken
afhangen ((intransitive)) abhängen
afgrenzen (general) abgrenzen
ophoping ((general)) Anhäufung


Abschnitt 150

Niederländisch Deutsch Zusatz
fijnstoten zerstoßen
stukslaan zerschlagen
verpletteren zerquetschen
splitsen zerteilen
groot aantal Vielzahl
gevolgtrekking (deduction) Folgerung
toedekken zudecken
kleinmaken zerkleinern
doorzoeking ((search for sth.)) Durchsuchung
wegtrekken ((transitive)) wegziehen
voltooiing (finishing sth.) Vollendung
wetten wetzen
uiteenvallen zerfallen
duisternis ((general)) Finsternis
terugvinden wiederfinden
invallen zusammenfallen
terugplaatsen (local) zurückstellen
terugzetten (Ger:zurück legen) zurücksetzen
elkaar trouw blijven ((men)) zusammenhalten
zich aaneensluiten (reflexive) sich zusammenschließen
bijzonderheid Besonderheit
bij elkaar passen zusammenpassen
terugzenden zurückschicken
blokkade Blockade
terugkrijgen zurückbekommen


Abschnitt 151

Niederländisch Deutsch Zusatz
klaarmaken zurechtmachen
achterblijven ((person)) zurückbleiben
terugbellen ((telephone)) zurückrufen
terugnemen (things) zurücknehmen
terughalen (get) zurückholen
verhogen steigern
aanvullen ergänzen
gebeuren erfolgen
ontvluchten entfliehen
verlossen erlösen
scheppen Schaffung
vernieuwen erneuern
achterhalen (***(general)) ermitteln
instorten einstürzen
vanzelfsprekendheid Selbstverständlichkeit
binnenhalen (collect) einbringen
inhouden (Ger:zurückbehalten) einbehalten
inboeten einbüßen
ingrijpen ((figurative)) eingreifen
inperken einengen
indringen eindringen
afdruk (shoe) Abdruck
volgorde Abfolge
vluchten fliehen
cyclus ((circulation)) Zyklus


Abschnitt 152

Niederländisch Deutsch Zusatz
hanteren handhaben
regeling Regelung
glijden (Ger:~rutschen) gleiten
verstellen flicken
afloop ((process)) Ablauf
veroorzaken erregen
compensatie ((general)) Ausgleich
blijken (reflexive) sich erweisen
fladderen ((thing)) flattern
fixeren (fasten;_Ger: festmachen) fixieren
uitbreiden erweitern
eis ((technology)/Ger:Voraussetzung) Anforderung
wegzinken (sag) absinken
onderscheiden Unterscheidung
naderen annähern
omkering ((general)) Umkehrung
vinden auffinden
omzetting Umwandlung
variatie Variation
analyse Analyse
voorkoming Vorbeugung
wachtlijst Warteliste
verandering Verwandlung
verspreiding (general) Verbreitung
beginneling Anfänger


Abschnitt 153

Niederländisch Deutsch Zusatz
verdieping (general) Vertiefung
teweegbrengen bewirken
bewaren bewahren
ordening (relative position) Anordnung
blokkeren blockieren
doorzoeken durchsuchen
doortrekken (walk through) durchqueren
erdoor vallen durchfallen
uit de weg ruimen beseitigen
uitgieten ausgießen
uitbreiden ausdehnen
herstellen ausbessern
uitdelen austeilen
beschadigen beschädigen
afwisseling Abwechslung
overhandiging (giving sth. to s.o.) Übergabe
botsing Kollision
prikkelen (skin,_etc.) reizen
consequentie (Ger:Folge) Konsequenz
slippen rutschen
weergave (e.g. audio,_video) Wiedergabe
schuimen ((soap)) schäumen
rammelen rütteln
ruimen (make room) räumen
prijsgeven (***()/give up) preisgeben


Abschnitt 154

Niederländisch Deutsch Zusatz
stommelen poltern
gemak Leichtigkeit
kneuzen quetschen
groei (general) Wuchs
rangeren ((railway)) rangieren
piepen ((thing)) quietschen
spuiten ((fluid)) sprühen
borrelen sprudeln
splijten spalten
stampen (feet) stampfen
steken stechen
sterken stärken
stapelen stapeln
sijpelen sickern
verminderen (Ger:beschneiden) schmälern
keerzijde ((back side)/(Ger:Rückseite)) Kehrseite
glanzen schimmern
krimpen (get smaller) schrumpfen
veiligstellen sicherstellen
zweven schweben
schommelen (movement/wobble) schwanken
kantelen kippen
aanduiden (Ger:signalisieren) kennzeichnen
perfectie Perfektion
klapperen klappern


Abschnitt 155

Niederländisch Deutsch Zusatz
kreuken ((reflexive)) knittern
knikken knicken
klemmen klemmen
podium Podium
ranglijst ((sport)) Rangliste
incident ((general)) Zwischenfall
hechten heften
voortkomen (Ger:sich ergeben) hervorgehen
identificeren identifizieren
achterlaten (also heritage) hinterlassen
problematiek (problems) Problematik
modificeren modifizieren
verstrooiing (!!! physics/Ger:Streuung) Zerstreuung
nieuwigheid Neuheit
nabootsing ((process)) Nachahmung
kloppen pochen
neigen neigen
bestanddeel ((general)) Bestandteil
matigen mäßigen
toevoeging (!!! general/addition) Zugabe
compenseren kompensieren
toevoeging ((additional thing)) Zusatz
hinderen ((general)) Behinderung
losmaken lockern
nuttigheid Nützlichkeit


Abschnitt 156

Niederländisch Deutsch Zusatz
korten kürzen
afzetten (object/Ger:ablegen) absetzen
opbotsen aufprallen
verwijderen entfernen
neerploffen (intransitive/general) aufschlagen
voldoen aan entsprechen
ophangen aufhängen
bewaren (Ger:aufbewahren) aufheben
leggen op (thing?) auflegen
indelen einteilen
vertonen aufweisen
integratie ((general)???doppelt!!!) Integration
wending (general) Wende
verbetering Verbesserung
herstel Wiederherstellung
meetellen (general/Ger:einbeziehen) einschließen
geschikt zijn sich eignen
ontsnappen ((gas,air)/Ger:austreten) entweichen
verbinding Verknüpfung
lichter maken ((activity)) erleichtern
regelmatigheid Regelmäßigkeit
bron (general) Quelle
bemoeilijken (activity) erschweren
kwalificatie (job) Qualifikation
splijting ((physics)) Zerfall


Abschnitt 157

Niederländisch Deutsch Zusatz
behouden (building etc./maintain;_Ger: unterhalten) erhalten
kracht Wucht
vereisen erfordern
zich ontwikkelen sich entwickeln
conclusie ((Schlussfolgerung)/deduction) Schluss
aanstoten anstoßen
helderheid ((photo/light)) Helligkeit
opnemen ((idea)) aufgreifen
zicht ((general)/Ger:Aussicht/Ansicht) Sicht
bestrijden bekämpfen
leeggieten ((fluid)) ausschütten
hinderen behindern
uitknippen ((scissors)) ausschneiden
toetsing ((technology)) Überprüfung
overzicht (Ger:Überblick) Übersicht
improvisatie Improvisation
uitwisselen auswechseln
onderbreking Unterbrechung
gebaseerd zijn basieren
aanspraak maken op beanspruchen
een uitwerking hebben (Ger:Einfluss haben (auf)) sich auswirken
wanorde ((no order)) Unordnung
beschikking ((private)) Verfügung
variant Variante
vermindering ((general)) Verminderung


Abschnitt 158

Niederländisch Deutsch Zusatz
versiering (embellishment) Verzierung
zich beroepen sich beziehen
deling ((general)) Teilung
voorganger ((general)) Vorgänger
wijze (manner) Weise
stijging ((general)) Steigerung
weg (how to do sth.) Weg
verwisseling Verwechslung
beter worden ((thing)) sich bessern
falen (malfunction) Versagen
uitlokken (Ger:hervorrufen) auslösen
leegmaken ausleeren
verdeling ((general)) Verteilung
weglaten (omit) auslassen
scheiding (general) Trennung
voortzetten fortführen
prioriteit Priorität
botsing Zusammenstoß
samenstelling ((general)) Zusammensetzung
hardheid ((general)) Härte
registratie Registrierung
middel ((general: sth. to use)) Mittel
afwikkelen abwickeln
afstoten abstoßen
overbodig zijn sich erübrigen


Abschnitt 159

Niederländisch Deutsch Zusatz
groei Zuwachs
uitkomst Abhilfe
voortgaan (general) fortfahren
neerzetten (object) abstellen
op een afstand houden fernhalten
variëteit Abart
evenbeeld (image) Abbild
draai ((geometrical)/Ger:Kehre) Wendung
opperhoofd (title) Oberhaupt
markering ((text)) Markierung
partij (part) Partie
spelenderwijs (Adv) spielend
stupide (Ger:geistlos) stupide
zorgzaam (Ger:gewissenhaft) sorgsam
trouw (psychology) Treue
zelfverzekerd selbstsicher
illusie Illusion
verbaasd (amazed;_Ger:verblüfft) staunend
koppig starrsinnig
tolerant tolerant
onopzettelijk unabsichtlich
nieuwsgierigheid Neugierde
ontevredenheid Unzufriedenheit
aanmatigend überheblich
nieuwsgierigheid Neugier


Abschnitt 160

Niederländisch Deutsch Zusatz
verrassend überraschend
overweldigend überwältigend
overmoedig (lively) übermütig
omslachtig umständlich
belediging (insult) Beschimpfung
bekwaam (eager) tüchtig
overpeinzing Nachdenken
verrukkelijk entzückend
droefheid Traurigkeit
zorgeloos sorglos
verbluffend (amazing;_Ger:erstaunlich) verblüffend
sceptisch skeptisch
koppigheid (Ger:Starrsinn) Sturheit
spaarzaam ((men)) sparsam
dapperheid (psychology) Tapferkeit
sympathie Sympathie
pessimist Pessimist
sentimenteel sentimental
sensibel sensibel
bevatting (Ger:Verständnis) Auffassung
storing (psychology???) Störung
pessimisme Pessimismus
serieus seriös
ernstig ernsthaft
optimisme Optimismus


Abschnitt 161

Niederländisch Deutsch Zusatz
sprakeloos ((fig)) sprachlos
optimist Optimist
stug (stubborn) stur
begeerte Begierde
begaafdheid (ability) Begabung
passie (psychology) Passion
inspanning Anstrengung
exotisch exotisch
spontaan spontan
verrast überrascht
onbezorgd (Ger:sorglos) unbeschwert
gewenst erwünscht
koppigheid (defiance) Trotz
onoverzichtelijk unübersichtlich
eigenzinnig eigensinnig
beminnelijk (lovable) liebenswert
onverhoopt unverhofft
dankbaarheid Dankbarkeit
edel ((men)) edel
krenking (psychology) Kränkung
onrustig unruhig
toegevendheid Nachsicht
moeizaam (laborious) mühselig
ontrouw untreu
kunnen Können


Abschnitt 162

Niederländisch Deutsch Zusatz
onzekerheid Ungewissheit
onbeschaamdheid (impudence) Unverschämtheit
onverstaanbaar unverständlich
onbeschaamd unverschämt
idioot idiotisch
vijandschap Feindschaft
onvoorstelbaar unvorstellbar
onvoorzichtig unvorsichtig
onverstand Unvernunft
onvermoed unvermutet
onvermijdelijk unvermeidbar
huilen Weinen
geïnspireerd inspiriert
gek (Ger:colloquial) irre
onverstandig unvernünftig
onrechtvaardigheid Ungerechtigkeit
beschouwing ((just looking)) Betrachtung
onbezorgd unbesorgt
niet geliefd unbeliebt
onplezierig unerfreulich
walgelijk ekelhaft
ongewenst unerwünscht
ondraaglijk unerträglich
onfatsoenlijk unanständig
onaangenaam unangenehm


Abschnitt 163

Niederländisch Deutsch Zusatz
kwaad Übel
verontwaardigd empört
onbehaaglijk unbehaglich
aanleiding (reason;_Ger:Anlass) Veranlassung
verwaandheid (psychology) Überheblichkeit
lach Lachen
onbeleefd unhöflich
psychologisch psychologisch
overdrijving Übertreibung
helder einleuchtend
ongeduld Ungeduld
glimlach Lächeln
onvriendelijk unfreundlich
ijdel eitel
ongelofelijk unfassbar
overleg ((mind)) Überlegung
nervositeit Nervosität
motivatie (psychology) Motivation
ongelegen ungelegen
kunststuk Kunststück
opwinding (psychology (positive)) Aufregung
opmerkzaamheid (mind) Aufmerksamkeit
confuus konfus
curieus kurios
koen kühn


Abschnitt 164

Niederländisch Deutsch Zusatz
consequent ((person)) konsequent
walging (feeling) Ekel
zwaarmoedigheid Schwermut
verveling ((feeling)) Langeweile
geprikkeld gereizt
cholerisch (aR) kolerisch
gemakkelijk (thing) gemütlich
kleinzielig (pernickety) kleinlich
minachting ((men)) Missachtung
melancholie (psychology) Melancholie
vreesachtig furchtsam
uithouding (physical) Ausdauer
gevoel (psychology) Empfindung
ontvangst (!!! men/(getting something)) Empfang
afgunst (resentment) Missgunst
geestelijk geistig
hartstochtelijk leidenschaftlich
gewoonte ((psychology)) Angewohnheit
emotie (psychology) Emotion
schuwheid Scheu
liefdevol liebevoll
gehoorzaam gehorsam
vechtpartij Schlägerei
provocatie Provokation
onschuldig harmlos


Abschnitt 165

Niederländisch Deutsch Zusatz
hebzuchtig (avaricious) habgierig
gretig gierig
heimelijk heimlich
heftig heftig
haastig hastig
aanzien (Ger:Ruf) Ansehen
onverschillig gleichgültig
geloofwaardig glaubwürdig
afgrijselijk grauenhaft
goedig gütig
blaam Tadel
leugenaar Lügner
scepsis Skepsis
deemoed (psychology) Demut
rechtvaardiging Rechtfertigung
sfeer (feeling) Atmosphäre
hartstocht (psychology) Leidenschaft
list List
gezellig gesellig
nauwgezet gewissenhaft
hartelijk (men/cordial) herzlich
fatsoen (Ger:gutes Benehmen) Anstand
behulpzaam ((men)) hilfreich
geoefend geübt
hysterisch hysterisch


Abschnitt 166

Niederländisch Deutsch Zusatz
humaan human
medeleven (psychology) Mitgefühl
praktisch praktisch
zorgzaamheid (diligence) Sorgfalt
pragmatisch pragmatisch
psychisch ((men)) psychisch
fascinerend faszinierend
vlegel (nasty human/uncouth fellow) Flegel
vaardigheid (Ger:Fähigkeit) Fertigkeit
flegmatisch phlegmatisch
fantastisch phantastisch
pessimistisch pessimistisch
intuïtie Intuition
rap flink
plausibel plausibel
zelfvertrouwen Selbstvertrauen
afzichtelijk scheußlich
rusteloos ruhelos
riskant riskant
verwend (Ger:anspruchsvoll) verwöhnt
schuchter schüchtern
slim schlau
slordig schlampig
raadselachtig rätselhaft
vlucht ((men)) Flucht


Abschnitt 167

Niederländisch Deutsch Zusatz
radeloos ratlos
schranderheid Klugheit
trots (psychology) Stolz
intelligentie Intelligenz
stilte Stille
pijnlijk peinlich
stoutmoedigheid Kühnheit
teleurstelling Enttäuschung
moedeloos mutlos
moederlijk mütterlich
vrijgevig freigiebig
moedwillig mutwillig
besef Erkenntnis
miserabel miserabel
melancholiek melancholisch
onbevreesd furchtlos
wantrouwig misstrauisch
moeizaam mühsam
observatie Beobachtung
verontschuldiging Entschuldigung
zwijgen ((saying nothing)) Schweigen
brutaal frech
verlichting (easing) Erleichterung
paradox paradox
fut ((men)/verve) Schwung


Abschnitt 168

Niederländisch Deutsch Zusatz
onrust Unruhe
beweging ((physical)) Regung
toegeeflijk nachsichtig
nalatig nachlässig
mysterieus mysteriös
uitvlucht ((pretext)) Ausrede
ordinair ordinär
blijkbaar (Adv) offenbar
nobel nobel
hulpeloos hilflos
onwillig widerwillig
jachtig hektisch
wensdroom ((mind/figurative)) Wunschtraum
genie ((intelligence)) Genie
hoogmoedig (arrogant) hochmütig
hulpvaardig hilfsbereit
blijheid ((mood)) Heiterkeit
gewelddadig gewaltsam
gewetenloos gewissenlos
spookachtig gespenstisch
keurig ((figurative)/Ger:auserlesen) gewählt
courage ((courage)) Courage
geniepig heimtückisch
gunstig (situation) günstig
hard (psychology) hart


Abschnitt 169

Niederländisch Deutsch Zusatz
verbaasd verwundert
begrijpend verständnisvoll
booswicht Bösewicht
frustratie (Ger:colloquial) Frust
te vertrouwen ((men)) verlässlich
kreng ((men)) Biest
blamage Blamage
geschreeuw (shouting) Geschrei
humoristisch humorvoll
handbeweging Handbewegung
tederheid Zärtlichkeit
hopeloos hoffnungslos
onbeschaamdheid Frechheit
vertwijfeld verzweifelt
gedurfd wagemutig
eigenwijs vorlaut
smaakvol geschmackvoll
verontwaardiging Entrüstung
gemoed (psychology/nature) Gemüt
gejaagdheid ((being too fast)) Hetze
ontspanning ((psychology)) Entspannung
redelijk zumutbar
gefrusteerd frustriert
engagement (Ger:Einsatz) Engagement
hartelijkheid (psychology) Herzlichkeit


Abschnitt 170

Niederländisch Deutsch Zusatz
jachtigheid Hektik
heimwee Heimweh
fascinatie Faszination
verbazend erstaunlich
nietsvermoedend ahnungslos
keurig adrett
in de war fassungslos
laf feige
welwillendheid Wohlwollen
welwillend wohlwollend
uitdaging ((psychology/sports)) Herausforderung
wenselijk wünschenswert
verwacht (honour) geschätzt
smaakloos (sense) geschmacklos
lafaard Feigling
geringschattend geringschätzig
fantasie ((creativity); aR) Fantasie
eerlijkheid Ehrlichkeit
geduldig geduldig
gevoelvol gefühlvoll
gelegen ((situation)) gelegen
willekeur Willkür
gekrenkt gekränkt
verveeld gelangweilt
attent rücksichtsvoll


Abschnitt 171

Niederländisch Deutsch Zusatz
roerend rührend
rigoureus rigoros
inspanning (psychology) Anspannung
afschuw Abscheu
opschepper Angeber
afkeer Abneigung
schertsend scherzhaft
gemoedelijkheid Gemütlichkeit
superieur überlegen
verstand (mind/Ger:Verstand) Geist
panisch panisch
gespot (scorn) Gespött
gereserveerd ((men)) reserviert
oprechtheid Aufrichtigkeit
troosteloos trostlos
haast Hast
activiteit Aktivität
sympathiek ((psychology)) sympathisch
twistziek streitsüchtig
begerigheid Gier
afweer ((psychology)) Abwehr
zonder scrupules skrupellos
onbezorgd (Ger:sorglos) sorgenlos
pijnlijk schmerzhaft
aandrang ((men)) Andrang


Abschnitt 172

Niederländisch Deutsch Zusatz
temperamentvol temperamentvoll
raadselachtig schleierhaft
tactvol taktvoll
zelfbewust ((psychology)) selbstbewusst
ziels- seelisch
talentvol talentiert
onophoudelijk unaufhörlich
lastig lästig
tevredenheid ((psychology)) Zufriedenheit
ongerustheid (worry) Beunruhigung
bedrieger Betrüger
onvergetelijk unvergesslich
bescheidenheid Bescheidenheit
onwel ((mood)) unwohl
onvoorbereid unvorbereitet
verbluft verblüfft
gezindheid Gesinnung
veelbelovend verheißungsvoll
vergenoegd vergnügt
bewonderaar Bewunderer
hebzucht Habgier
bewondering Bewunderung
toorn Zorn
lastigvallen Belästigung
onverwacht unerwartet


Abschnitt 173

Niederländisch Deutsch Zusatz
tweedracht Zwietracht
merkbaar (Ger:spürbar) merklich
wens Begehren
optimistisch optimistisch
jaloers neidisch
onbevooroordeeld unbefangen
vertrouwen (psychology) Zutrauen
betrouwbaarheid Zuverlässigkeit
grootmoedigheid Großmut
lieflijk lieblich
vertrouwen (psychology) Zuversicht
gemak Bequemlichkeit
ongelukkig (mood) unglücklich
grimas Grimasse
bijdetijds zeitgemäß
tijdeloos zeitlos
gehoorzaamheid Gehorsam
vrijgevig freigebig
huichelaar Heuchler
betrouwbaar (men) zuverlässig
volgzaam folgsam
doelbewust (having an aim) zielstrebig
verward wirr
woordeloos wortlos
weerzinwekkend widerlich


Abschnitt 174

Niederländisch Deutsch Zusatz
gewillig (will) willig
teder zärtlich
toverachtig zauberhaft
waardig würdig
woedend (furious) wütend
dwaas albern
belofte Versprechen
afstotelijk abstoßend
achteloos achtlos
bevallig ansprechend
fatsoenlijk (Ger:schicklich) anständig
gespannen angespannt
bevallig anmutig
twijfelachtig zweifelhaft
zwijgzaamheid Verschwiegenheit
doelloos zwecklos
inbeelding (mind) Einbildung
afschuwelijk abscheulich
opzettelijk absichtlich
dwingend zwingend
verzoening Versöhnung
beleefdheid Höflichkeit
verachting (disdain) Verachtung
verantwoording ((general)) Verantwortung
vergeetachtig vergesslich


Abschnitt 175

Niederländisch Deutsch Zusatz
verlegen verlegen
vertrouwelijk vertraulich
initiatief Initiative
leugenachtig (lying) verlogen
intentie Intention
onwaardig unwürdig
onbetrouwbaar unzuverlässig
vernedering Demütigung
onwetend unwissend
gebaar Gebärde
verdacht verdächtig
goedgehumeurd gutgelaunt
geërgerd verärgert
aangenaam (Ger:gelegen) genehm
hysterie Hysterie
vooringenomen voreingenommen
vergeetachtigheid Vergesslichkeit
verlegenheid Verlegenheit
jaloezie (psychology) Eifersucht
verlangen Verlangen
waakzaam wachsam
ijver Eifer
voorbeeldig vorbildlich
verward ((person)) verwirrt
eerbied Ehrfurcht


Abschnitt 176

Niederländisch Deutsch Zusatz
ignorantie Ignoranz
vergeving (psychology/religion) Vergebung
ontroerd (emotion) gerührt
graag (Adv) gern
bang (frightened) bang
vriendelijkheid Freundlichkeit
schop Fußtritt
vrolijkheid Fröhlichkeit
jaloers eifersüchtig
ijverig ((school)) eifrig
egoïstisch egoistisch
eerlijk ehrlich
betoverend bezaubernd
voornemen ((good idea)) Vorsatz
bereid bereit zu
bewust (intention/careful) bewusst
dienst Gefälligkeit
clever clever
boosaardig ((men)) bösartig
bedoeld beabsichtigt
verheugd erfreut
lafheid Feigheit
opgetogen entzückt
verheugend erfreulich
amusant (Ger:unterhaltsam) amüsant


Abschnitt 177

Niederländisch Deutsch Zusatz
gemeenheid (to be mean) Gemeinheit
vechtlustig angriffslustig
opgelucht erleichtert
opwindend aufregend
verbazing (Ger:Verblüffung) Erstaunen
eigen (!!!doppelt???/individual) eigener
verwaand (arrogant) eingebildet
ontzet entsetzt
teleurgesteld enttäuscht
emotioneel emotional
energiek energisch
voorgevoel Vorahnung
erbarmelijk erbärmlich
stijfhoofdig (stubborn) dickköpfig
ijdelheid (psychology) Eitelkeit
verbaasd erstaunt
ontdekker Entdecker
betreurenswaardig bedauerlich
smaak (psychology) Geschmack
deemoedig demütig
fantastisch fantastisch
ergerlijk (Ger:störend,_nervig) ärgerlich
inspannend anstrengend
hoogmoed Hochmut
afgrijzen Grauen


Abschnitt 178

Niederländisch Deutsch Zusatz
opgewonden aufgeregt
huivering (Ger:Abscheu) Graus
opdringerig aufdringlich
gemoedstoestand Gemütszustand
vergiffenis (psychology) Verzeihung
beledigd beleidigt
berucht berüchtigt
aangedaan (emotion/Ger:gerührt) bewegt
overgave (***()/passion) Hingabe
vertwijfeling Verzweiflung
kalmte Gelassenheit
indrukwekkend beeindruckend
ontroerend (Ger:ergreifend) bewegend
stom blödsinnig
dreigend bedrohlich
standvastig beharrlich
behulpzaam behilflich
bevredigend befriedigend
gewild begehrt
discreet diskret
verheimelijken verheimlichen
dromen van (figurative) träumen von
verheerlijken verherrlichen
voorliefde Vorliebe
overzien (do not notice) übersehen


Abschnitt 179

Niederländisch Deutsch Zusatz
overbrengen überbringen
aankunnen verkraften
verjagen (drive away) verscheuchen
benijden neiden
nazeggen (talking/Ger:nachsprechen) nachsagen
verplichten ((general)) verpflichten
verraden verraten
plegen (intransitive) pflegen zu
te danken hebben (thank) verdanken
onderschatten unterschätzen
beloven verheißen
vertoeven (remain) verharren
vermogen vermögen
voorzorg Vorsorge
ondernemen unternehmen
vergunnen (Ger:zukommen lassen) vergönnen
verbergen verbergen
rondkijken sich umsehen
verbluffen verblüffen
verspillen vergeuden
toedichten (Ger:verantwortlich machen) unterstellen
verachten verachten
verzwijgen (have a secret) verschweigen
verwijten vorwerfen
griezelen grausen


Abschnitt 180

Niederländisch Deutsch Zusatz
zich weren (reflexive) sich wehren
voortoveren vortäuschen
er achter komen ((figurative)/Ger:herausfinden) herausbekommen
vooruitlopen op vorwegnehmen
smachten naar ersehnen
waarderen würdigen
zich verheugen ((present)) sich freuen
duidelijk zijn einleuchten
zich verzetten tegen (reflexive) sich widersetzen
vurig hopen sich erhoffen
zich verheugen (enjoy) sich erfreuen
voorzien vorsehen
zin hebben Lust haben
zich vervelen (reflexive) sich langweilen
onzeker maken (irritate) verunsichern
scrupule (psychology) Skrupel
bespotten verspotten
snappen (understand) mitbekommen
informeren (reflexive) sich informieren
betoveren verzaubern
voorbehoud (psychology/jurisprudence) Vorbehalt
voorgeven (Ger:vorschützen,_vortäuschen) vorgeben
verwarren (irritate) verwirren
verwennen verwöhnen
verwonderen verwundern


Abschnitt 181

Niederländisch Deutsch Zusatz
verdragen (endure) vertragen
pose ((body)) Pose
potentieel ((general)) Potential
toegeven (***()/make concessions) nachgeben
motiveren motivieren
morren ((men)) murren
vermoeden mutmaßen
nakijken nachschauen
psyche Psyche
provoceren provozieren
realiteit Realität
zich kunnen inleven in nachvollziehen
plagen plagen
pralen prahlen
wantrouwen misstrauen
concipiëren konzipieren
genegenheid (sympathy) Zuneigung
krenken kränken
gebruikmaking Nutzung
bemoedigende woorden (Ger:Aufmunterung) Zuspruch
terughoudendheid ((psychology)) Zurückhaltung
toevlucht ((general)) Zuflucht
misbruiken (***(to use in a false manner)) missbrauchen
mishagen missfallen
mishandelen misshandeln


Abschnitt 182

Niederländisch Deutsch Zusatz
manipuleren manipulieren
minachten ((men)) missachten
afkeuren missbilligen
roemen rühmen
bevallen (intransitive/Ger:gefallen) zusagen
bedriegen (Ger:beirren) trügen
tevredenstellen (satisfy) zufriedenstellen
smaad Schmach
schurk (rascal) Schurke
tot stand brengen (manage;_Ger:vollbringen) zustandebringen
genoegen nemen (be content) sich zufriedengeben
verwijt Vorwurf
voorwendsel Vorwand
overwinnen (problem) überwinden
dralen zaudern
boos worden wütend werden
overschatten überschätzen
berispen tadeln
berouw Reue
tegenzin (disgust) Widerwille
gnuiven schmunzeln
welzijn Wohl
schuwen (Ger:zurückschrecken) scheuen
opdracht Widmung
sjoemelen schummeln


Abschnitt 183

Niederländisch Deutsch Zusatz
schaamte Scham
schande Schande
suggereren suggerieren
kletsen schwätzen
terugslag (nonsuccess) Rückschlag
spotten spotten
bezielen begeistern
behandelen ((men)) behandeln
snakken ((figurative)) sich sehnen
opvolgen (Ger:gehorchen) befolgen
vrezen befürchten
begeren begehren
zich beklagen sich beklagen
moeite doen sich bemühen
zich gedragen sich benehmen
waarderen (person) schätzen
drift (psychology) Trieb
sparen schonen
belonen belohnen
staren starren
zich houden sich verhalten
zich vergewissen sich vergewissern
verleiden verführen
uitlachen auslachen
toonval ((voice)) Tonfall


Abschnitt 184

Niederländisch Deutsch Zusatz
verkeerd lopen sich verlaufen
vervloeken verfluchen
profiteren van ausnützen
tolereren tolerieren
zich bezighouden sich befassen
verdenken van verdächtigen
verafschuwen verabscheuen
achterhouden ((money)/Ger:hinterziehen) unterschlagen
zich schamen sich schämen
ontgaan entgehen
koketteren kokettieren
ongenade Ungnade
zich handhaven ((men)) sich durchsetzen
te binnen schieten (mind/Ger:in den Sinn kommen) einfallen
de moeite lonen sich lohnen
onheil Unheil
onderbewustzijn (psychology) Unterbewusstsein
wennen sich gewöhnen
geduld hebben sich gedulden
doen schrikken (transitive) erschrecken
hinderen hindern
fascineren faszinieren
meevoelen mitfühlen
bewegen (feeling) bewegen
resigneren resignieren


Abschnitt 185

Niederländisch Deutsch Zusatz
beogen bezwecken
triomf Triumph
roeren (emotion) rühren
zich bedrinken sich betrinken
bedwingen ((person)) bezwingen
gebruikmaken van ((transitive)) nutzen
onderkomen (hideout) Unterschlupf
discrimineren diskriminieren
zich wreken sich rächen
onwaarheid Unwahrheit
deemoedigen demütigen
sukkelaar (colloquial/silly man) Tölpel
beangstigen beängstigen
gebruik maken van ausnutzen
volharden ausharren
bevredigen befriedigen
verzoeking Versuchung
bekwamen befähigen
afhouden (prevent) abhalten
zich inspannen (reflexive) sich anstrengen
aandoen anmuten
zich aanwennen sich angewöhnen
overtreding (trespass) Verstoß
de aandacht vestigen op (call attention) aufmerksam machen
vermoeden argwöhnen


Abschnitt 186

Niederländisch Deutsch Zusatz
knipogen ((men)) zwinkern
bewerkstelligen bewerkstelligen
zich vermannen (reflexive) sich zusammenreißen
bedaren (reflexive) sich beruhigen
toespreken (encourage) zureden
doorzien (intention of s.o.) durchschauen
weglopen davonlaufen
zich vrolijk maken sich belustigen
bijhebben bei sich haben
volharden beharren
behagen behagen
toezeggen zusichern
zorg baren (Ger:bedrücken) bekümmern
in staat achten tot zutrauen
achten achten
verdienste (honour) Verdienst
aanwenden (effort) aufwenden
waarnemen (opportunity) wahrnehmen
zich opwinden sich aufregen
verering Verehrung
woeden wüten
zich voornemen sich vornehmen
zich bezighouden (Ger:sich befassen) sich auseinandersetzen
uithouden aushalten
zich verrekenen sich verrechnen


Abschnitt 187

Niederländisch Deutsch Zusatz
vooruitlopen (Ger:vorwegnehmen) vorgreifen
zich verzoenen sich versöhnen
tolerantie Toleranz
oppassen aufpassen
opscheppen (be proud) angeben
opletten ((intransitive)/Ger:aufmerksam sein) achtgeben
van gedachte zijn die Absicht haben
temperament (psychology) Temperament
erkennen anerkennen
een voorgevoel hebben van ahnen
zich afmatten sich abmühen
opvatten auffassen
zich neerleggen bij (reflexive) sich abfinden
opmonteren aufmuntern
aansporen anspornen
vermoeien (!!!doppelt???->refl) anstrengen
opvallen auffallen
mentaliteit Mentalität
gezien angesehen
imiteren imitieren
absurd absurd
arrogant arrogant
aandachtig (pay attention) aufmerksam
gelaatsuitdrukking (expression of face) Miene
ageren agieren


Abschnitt 188

Niederländisch Deutsch Zusatz
manieren Manieren
bedenken bedenken
inspireren inspirieren
imponeren imponieren
voorgevoel (Ger:Vorahnung) Ahnung
zich haasten hasten
achting Achtung
vloeken fluchen
mimiek (face) Mimik
bereidwillig bereitwillig
bescheiden bescheiden
gunnen gönnen
cholerisch cholerisch
verontrustend beunruhigend
bruut brutal
charmant charmant
bezwaarlijk beschwerlich
dankbaar dankbar
begaafd begabt
wantrouwen Misstrauen
gedenken gedenken
zich generen (reflexive) sich genieren
vrije tijd Muße
stom dämlich
medelijden Mitleid


Abschnitt 189

Niederländisch Deutsch Zusatz
adviseren beraten
teleurstellen enttäuschen
ontmoedigen entmutigen
inpraten einreden
lummel (uncouth fellow) Lümmel
jammeren jammern
irriteren irritieren
toestaan zugestehen
dulden dulden
opmonteren ermuntern
concentratie Konzentration
afdelen abteilen
honderden Hunderte
duizenden Tausende
dalen (value) fallen
aftornen (Ger:ablösen) abtrennen
talloos zahllos
bedragen ((measure)/Ger:sich belaufen) betragen
zich ophopen sich anhäufen
optellen zusammenzählen
omvangrijk umfangreich
groeiend (Ger:zunehmend) wachsend
volkomen restlos
wisselvallig (value/Ger:fluktuierend) schwankend
minder weniger


Abschnitt 190

Niederländisch Deutsch Zusatz
grootste größter
strak prall
ontelbaar unzählig
voltallig (number) vollzählig
immens immens
gigantisch gigantisch
viervoudig vierfach
opwegen (Ger:ausgleichen) aufwiegen
onbeperkt (unlimited) unbeschränkt
bij benadering (Ger:annähernd) überschlägig
gesplitst geteilt
ton (weight) Tonne
meerderheid Überzahl
toenemend zunehmend
erbij tellen ((maths)/Ger:addieren) hinzuzählen
verveelvoudigen vervielfachen
groter größer
herhaald abermalig
beperkt (limited) begrenzt
vermenigvuldigen vervielfältigen
gemiddeld durchschnittlich
herhaald mehrmalig
enig alleinig
triljoen Trillion
anderhalf eineinhalb


Abschnitt 191

Niederländisch Deutsch Zusatz
hectare Hektar
langer länger
korter ((spatial)) kürzer
schommelen (price,_value,_etc.) schwanken
reusachtig riesengroß
veranderlijk veränderlich
factor ((computation)) Faktor
grootste deel (Ger:Großteil) Hauptteil
heel wat mancherlei
hoger höher
erbij rekenen ((maths)/Ger:hinzuzählen) hinzurechnen
verdubbelen (reflexive) sich verdoppeln
kleinste kleinster
kleiner kleiner
allerlei allerlei
leegte ((empty space)) Leere
vierkante kilometer Quadratkilometer
verkorting (general) Kürzung
reservoir ((for liquids)) Behälter
nummering Nummerierung
dicht dicht
quotum (rate) Quote
opleveren (calculation) ergeben
bundel Bündel
vijftig kilo ((weight)) Zentner


Abschnitt 192

Niederländisch Deutsch Zusatz
vierkante meter Quadratmeter
kwantiteit Quantität
promille ((maths)) Promille
nulpunt (physics) Nullpunkt
stel (group of things) Satz
proportie ((mathematics)) Proportion
achteruitgang (getting less) Rückgang
opsomming Aufzählung
reducering ((general)) Reduzierung
bedrag ((financial)) Betrag
vermindering Verringerung
pakje (e.g. cigarettes) Packung
drievoudig dreifach
achteraf nachträglich
tegenwoordig jetzig
binnenst innerster
onbeweeglijk unbeweglich
hartje zomer Hochsommer
uitzetting ((static space)/dimension(s)) Ausdehnung
schemering ((evening)) Dämmerung
verzetten (change place) versetzen
zich bevinden sich befinden
meetlint ((device to measure)) Metermaß
flank ((general)) Flanke
aan de andere kant ((geometry)) jenseitig


Abschnitt 193

Niederländisch Deutsch Zusatz
inwendig inwendig
duren (Ger:andauern) währen
dimensie Dimension
onverwacht (temporal/abrupt) jäh
komend ((temporal)) kommend
aanhoudend anhaltend
oppervlakte (geometry) Flächeninhalt
half jaar ((general)) Halbjahr
voortdurend andauernd
doorbrengen (time) zubringen
voorgrond Vordergrund
vroegtijdig frühzeitig
rechtlijnig geradlinig
dikte Dicke
momenteel momentan
uiterst (farthest) äußerster
afmeting ((area)/Ger:Abmessungen) Ausmaß
achtergrond ((plane)) Hintergrund
boord ((geometry)) Kante
verplaatsen (change place) verlagern
voortduren (continue) andauern
kwartier ((time)) Viertelstunde
aanwezig (located;_Ger:gelegen) befindlich
vorig jaar Vorjahr
bestendig ((general)) beständig


Abschnitt 194

Niederländisch Deutsch Zusatz
drie kwartier Dreiviertelstunde
onmiddellijk (Adv?) umgehend
tijd van de dag (day) Tageszeit
zich verspreiden sich ausbreiten
sectie (part of distance/Ger:Streckenabschnitt,Teilstrecke) Abschnitt
gezwind (quick) geschwind
diagonaal diagonal
schemering ((morning)) Dämmerung
stiptheid ((time)) Pünktlichkeit
aanvankelijk anfänglich
gelegen (situated) gelegen
uiterlijk (outside) äußerlich
verte Ferne
voortdurend dauernd
uitrekken (!!!doppelt???) ausdehnen
wankelen wanken
ogenblikkelijk (present) augenblicklich
vergroting (general) Vergrößerung
kwartaal (three months) Quartal
omgeven door (Ger:umringt) umgeben von
schrikkeljaar Schaltjahr
tussentijd (time) Zwischenzeit
onverwijld (prompt) unverzüglich
opeens (abrupt) unvermittelt
vroegte Frühe


Abschnitt 195

Niederländisch Deutsch Zusatz
uitstellen (meeting) aufschieben
tijdig ((Adv)) rechtzeitig
bezetten ((place)/Ger:einnehmen, beanspruchen) besetzen
voorgevel (object,_house,_etc.) Front
hedendaags zeitgenössisch
periode (epoch) Periode
fragment ((geometry)) Ausschnitt
naderen ((local)) sich nähern
plek (small area) Stelle
opeens (Ger:abrupt) unvermittelt
vertragen verzögern
aflopen (time) ablaufen
onafgebroken ununterbrochen
langdurig langfristig
jaartal Jahreszahl
zich oriënteren sich orientieren
doorlopend fortlaufend
doorlopend (momentan) laufend
voortijdig vorzeitig
ochtendlijk morgendlich
lang duren lange dauern
vlakbij nächstgelegen
omgeven umgeben
tegenwoordig gegenwärtig
afgelegen (jwd) abgelegen


Abschnitt 196

Niederländisch Deutsch Zusatz
vlug zügig
nabijheid Nähe
naderen ((local)) herankommen
tijdelijk zeitweilig
wankelen wackeln
nabijgelegen nahegelegen
rechtop (vertical) aufrecht
permanent permanent
dateren datieren
uitstel ((additional time)) Aufschub
jaarlijks alljährlich
in één klap (Ger:urplötzlich) schlagartig
tijdsspanne Zeitspanne
zijdelings seitlich
onmiddellijk (Ger:unverzüglich) sofortig
periodiek periodisch
rekening houden met berücksichtigen
verplichting Verpflichtung
rechtvaardigheid Gerechtigkeit
voor de deur staan bevorstehen
tijd (grammar) Zeit
aanduiden andeuten
opmerken (Ger:Bemerkung machen) anmerken
uitroep Ausruf
afzeggen absagen


Abschnitt 197

Niederländisch Deutsch Zusatz
uiting (remark) Äußerung
object (grammar) Objekt
toegeving ((general)) Zugeständnis
aankondigen ankündigen
bepalen (command) anordnen
onlogisch unlogisch
uitdrukking ((linguistics)/word) Ausdruck
afwijzen (men/Ger:wegschicken) abweisen
bevestigen bestätigen
gezichtspunt Gesichtspunkt
bewijs (evidence) Nachweis
gelaat Antlitz
gepraat Gerede
actie Aktion
behoeven bedürfen
verzoek Anliegen
afspraak Absprache
gegeven Angabe
nadruk ((speech)/Ger:Betonung) Nachdruck
aankondiging Ankündigung
aangezicht (Ger:Antlitz) Angesicht
uitvragen ausfragen
bepleiten (approve) befürworten
instemmen (agree;_Ger:gutheißen) beipflichten
bekendmaking Bekanntmachung


Abschnitt 198

Niederländisch Deutsch Zusatz
nadenkend nachdenklich
bekrachtigen bekräftigen
bekendmaken (Ger:verlauten lassen) bekanntmachen
misleidend (Ger:uneindeutig) missverständlich
voor de hand liggend naheliegend
passage (text) Abschnitt
gebiedende wijs (grammar) Befehlsform
apostrof Apostroph
bijkomstig nebensächlich
stellingname Stellungnahme
bewering (comment) Behauptung
aanvraag Anfrage
afweren abwehren
overeenkomst Abmachung
toestaan gestatten
context Kontext
afwegen abwägen
deelneming Teilnahme
afwijzing Ablehnung
overtuigd überzeugt
dagelijks leven (general/everyday life) Alltag
opschrijven ((text document)) Niederschrift
confrontatie Konfrontation
mening (mind) Ansicht
vragen anfragen


Abschnitt 199

Niederländisch Deutsch Zusatz
ontkennen abstreiten
aanmelding Anmeldung
conversatie Konversation
syntaxis (grammar) Syntax
erkenning ((general)) Anerkennung
eisen (Ger:verlangen) fordern
afkorten (word) abkürzen
actief (grammar) Aktiv
strategisch strategisch
opmerking (comment) Anmerkung
subjectief subjektiv
interpretatie Interpretation
zogenaamd sogenannter
noemen (***()/name) bezeichnen
interpunctie (grammar) Zeichensetzung
eenmaking Einigung
inwilliging (approval) Einwilligung
concluderen (theory) schlussfolgern
eerbetoon ((act)) Ehrung
onderhoud Unterredung
interpunctie (grammar) Interpunktion
schelden (???) schimpfen
conjugeren (grammar) konjugieren
umlaut (language) Umlaut
ontkennen bestreiten


Abschnitt 200

Niederländisch Deutsch Zusatz
confronteren konfrontieren
benadrukken (Ger:zur Geltung bringen) betonen
onenigheid Uneinigkeit
gedachtestreep (interpunction) Gedankenstrich
voorstelling (portrayal) Darstellung
inlichtingen inwinnen (get information) sich erkundigen
overeenkomst Vereinbarung
inhoud (text) Inhalt
manipulatie Manipulation
uitleg Deutung
dubbelepunt (grammar) Doppelpunkt
stand van zaken Sachverhalt
intransitief (grammar) intransitiv
argumenteren argumentieren
aanhalingsteken (grammar) Anführungszeichen
zich distantiëren (!!!doppelt???) sich distanzieren
declineren (grammar) deklinieren
dementeren dementieren
profeteren prophezeien
toelichting Erläuterung
documenteren dokumentieren
speaker ((language)/Ger:Muttersprachler) Sprecher
concurrent ((biology/sports)) Konkurrent
consonant (grammar) Konsonant
gezichtspunt ((figurative)/Ger:Auffassung, Sichtweise) Standpunkt


Abschnitt 201

Niederländisch Deutsch Zusatz
vaststelling ((talking)/Ger:Behauptung) Feststellung
eensgezind einig
bieden bieten
futurum (grammar) Zukunftsform
beslissing Entscheidung
strikt strikt
aanbeveling (kind of suggestion) Empfehlung
beslissend entscheidend
uitgang (word) Endung
schuine streep (linguistics) Schrägstrich
kwestie Affäre
kommapunt (grammar) Strichpunkt
besluit Entschluss
vreemd woord Fremdwort
het eens worden sich einigen
aanwijzen aufzeigen
pluspunt ((general)) Pluspunkt
alfabetisch alphabetisch
tip (hint) Tip
kleinerend abwertend
acceptabel (Ger:annehmbar) akzeptabel
weigering ((behaviour)) Weigerung
zich uitdrukken sich ausdrücken
bijdragen beitragen
achterhalen ((transitive)) herausfinden


Abschnitt 202

Niederländisch Deutsch Zusatz
instructie (instruction) Weisung
zich verstaanbaar maken (Ger:sich verständlich machen) sich verständigen
klacht Beschwerde
veronderstelling ((mind)/Ger:Vermutung) Annahme
contradictoir widersprüchlich
overhoren abfragen
ramen (Ger:veranschlagen) ansetzen
objectiviteit Objektivität
telwoord (grammar) Zahlwort
persoon (grammar) Person
tegenspraak (Ger:Einwand) Widerrede
opschrift Beschriftung
aanleiding (Ger:Stein des Anstoßes) Anlass
medeklinker (grammar) Mitlaut
toegestaan zulässig
veraanschouwelijken veranschaulichen
oordelen urteilen
verzoeken auffordern
overeenkomen vereinbaren
begrip Verständnis
verduidelijken verdeutlichen
uitsluiten (general) ausschließen
uiten (say) äußern
uitspreken aussprechen
overbrengen ((greetings)/Ger:söylemek) ausrichten


Abschnitt 203

Niederländisch Deutsch Zusatz
uitroepen ((intransitive)) ausrufen
afslaan (refuse) ausschlagen
bepleiten verfechten
motiveren begründen
koppelteken (grammar) Bindestrich
verzoek Bitte
verzekeren (statement/Ger:bekräftigen,_beteuern) versichern
beweren (opinion) behaupten
betrekking (relation) Bezug
algemeen beschaafd Hochsprache
protest Protest
cliché Klischee
verkennen (territory/Ger:erkunden) auskundschaften
programma (general) Programm
overeenkomst Übereinkunft
betrekken in (contain) einbeziehen
logisch logisch
verloochenen verleugnen
aanbevelenswaardig empfehlenswert
metafoor ((linguistics)) Metapher
spreuk (proverb) Spruch
onbeslist unentschieden
objectief objektiv
moedertaal (mother tongue) Muttersprache
afwijzend ((answer)) ablehnend


Abschnitt 204

Niederländisch Deutsch Zusatz
duidelijk maken klarstellen
uitnodiging (request,_dance) Aufforderung
uitspraak ((word)/Ger:Artikulation) Aussprache
communiceren kommunizieren
commentariëren kommentieren
visie ((mind)) Vision
verstandhouding (Ger:Einvernehmen) Einverständnis
afstaan (grant;_Ger:zugestehen) einräumen
onbeschrijfelijk unbeschreiblich
ironisch ironisch
deelneming ((general)) Beteiligung
uittreksel (text) Auszug
betrekkelijk voornaamwoord (grammar) Relativpronomen
beklemtoning ((linguistics)) Betonung
vloek (bad words) Fluch
inwilligen (consent) einwilligen
hoofdzin (grammar) Hauptsatz
tweespalt (Ger:Dilemma) Zwiespalt
instelling (mind/Ger:Gesinnung) Einstellung
leesteken (grammar) Satzzeichen
overeenkomst (convention) Abkommen
tenderen (have a tendency) tendieren
doen uitkomen (stress) hervorheben
verbaal verbal
lijfspreuk (Ger:Motto,_Devise) Wahlspruch


Abschnitt 205

Niederländisch Deutsch Zusatz
afdwingen erzwingen
weerleggen widerlegen
demonstratie (showing something) Demonstration
goedkeuren gutheißen
voorspelling Voraussage
toezicht (Ger:Überwachung) Aufsicht
instructie ((general)) Instruktion
uitspraak ((language)) Aussage
reflexief voornaamwoord (grammar) Reflexivpronomen
achten halten für
letterteken (script) Schriftzeichen
dankzegging Danksagung
voorspellen voraussagen
kleine letter (lower-case letter) Kleinbuchstabe
spreekwoord Sprichwort
overeenstemming Einklang
begrijpelijk maken klarmachen
opgehelderd worden (reflexive) sich klären
streektaal (linguistics) Mundart
aanraden (Ger:anraten) zuraten
tegenwerpen entgegnen
zegswijze (saying) Redensart
zegswijze (talking) Redewendung
harmonie ((general)) Harmonie
vooruitzien voraussehen


Abschnitt 206

Niederländisch Deutsch Zusatz
verkrijgen (achieve) erlangen
discuteren erörtern
vertrouwd maken met (Ger:(Wissen) vermitteln) näherbringen
gelijk hebben Recht haben
afleiden folgern
rechtzetten (correct) richtigstellen
hulpwerkwoord (grammar/Ger:Auxiliar) Hilfszeitwort
integreren integrieren
hoofdletter (upper-case letter) Großbuchstabe
overeenkomen übereinkommen
genus (grammar) Genus
alinea (text) Absatz
gesprekspartner Gesprächspartner
toelichting Begründung
bedenking Bedenken
bezweren beschwören
staan op bestehen auf
afkorting (words) Abkürzung
antwoorden erwidern
gerundium (grammar) Gerundium
kritisch kritisch
beschouwen als betrachten als
beoordeling Beurteilung
tegenwerping Einwand
opbiechten eingestehen


Abschnitt 207

Niederländisch Deutsch Zusatz
boodschap (message) Botschaft
stomelling Blödian
persoonlijk voornaamwoord (grammar) Personalpronomen
blokletters Blockschrift
grondvorm (grammar) Grundform
tegenspeler ((general)) Gegenspieler
possessief pronomen (grammar) Possessivpronomen
onbetwist unbestritten
affiche (bulletin board) Aushang
aanhalingstekens (Ger:colloquial/plural;_grammar) Gänsefüßchen
basiswoordenschat Grundwortschatz
frase (part of a sentence) Phrase
ingaan op (Ger:zustimmen) eingehen auf
woordenwisseling ((oral)/Ger:Wortgefecht) Auseinandersetzung
bijzin (grammar) Nebensatz
puntkomma (interpunction) Semikolon
van geen belang belanglos
wetgeving Gesetzgebung
arrestatie Verhaftung
verhoor (jurisprudence) Verhör
ombrengen umbringen
ontvoering (person) Entführung
goedkeuren (allow) genehmigen
wapenen bewaffnen
rechtszitting ((civil suit)) Gerichtsverhandlung


Abschnitt 208

Niederländisch Deutsch Zusatz
verrader Verräter
meerderjarig (age) volljährig
eigenaar Eigentümer
welgesteld wohlhabend
jurist Jurist
kabinet ((politics)) Kabinett
terrorisme Terrorismus
bedreigen bedrohen
instantie ((jurisprudence)) Instanz
instelling Institution
folteren foltern
onderdrukken (politics) unterdrücken
officieel offiziell
onderwerpen unterwerfen
aansprakelijkheid (jurisprudence) Haftung
kerker Kerker
formeel formal
straffen strafen
verzet ((jurisprudence)) Einspruch
mensenrecht Menschenrechte
vonnis (jurisprudence) Urteil
invasie (army) Invasion
kazerne (army) Kaserne
adel ((class of society)) Adel
regeringsleider Regierungschef


Abschnitt 209

Niederländisch Deutsch Zusatz
overval ((bank)) Überfall
milieu (society) Milieu
civiel zivil
boef (swindler) Ganove
overvallen überfallen
vreedzaam friedlich
omkomen umkommen
misdadiger Verbrecher
onafhankelijkheid Unabhängigkeit
vervalsen fälschen
politiebureau Polizeiwache
exploderen explodieren
bureaucratie Bürokratie
proces (jurisprudence/penalty) Prozess
nederlaag ((military)) Niederlage
bestraffing Bestrafung
bevestiging Bestätigung
ideologie Ideologie
beslissing ((administration)) Bescheid
bedelaar Bettler
onbekend unbekannt
ceremonie Zeremonie
debat ((politics)) Debatte
zich overgeven sich ergeben
prinses Prinzessin


Abschnitt 210

Niederländisch Deutsch Zusatz
raad (gremium) Rat
piraat Pirat
certificaat Zertifikat
doodschieten erschießen
racisme Rassismus
vermoorden ermorden
kronen krönen
indicatie (evidence/jurisprudence) Indiz
moord Mord
capituleren kapitulieren
schriftelijk schriftlich
bandiet Bandit
pact (treaty) Pakt
openbaarheid Öffentlichkeit
offensief ((military)) Offensive
officier ((military)) Offizier
moordenaar Mörder
oppositie (politics) Opposition
kolonel Oberst
overheidsdienst (Ger:Staatsdienst) öffentlicher Dienst
uniform ((military)) Uniform
binnenland ((of a country)) Inland
verklaring (document) Bescheinigung
tank ((military)) Panzer
autoriteit ((general)) Autorität


Abschnitt 211

Niederländisch Deutsch Zusatz
onderdrukking Unterdrückung
slachtoffer (crime) Opfer
gratie ((jurisprudence)) Begnadigung
unie (e.g. politics,_economy) Union
smokkelen schmuggeln
wijk ((police/administration)) Revier
belasting (administration) Steuer
militaire dienst Wehrdienst
diefstal (offence) Diebstahl
bureau van de burgerlijke stand Standesamt
officier van justitie (jurisprudence) Staatsanwalt
rechtspraak ((administration)) Rechtsprechung
prominent (well known) prominent
rebellie Rebellion
staatsdienst Staatsdienst
dader ((criminal)) Täter
interventie Intervention
gerechtigd ((person)) berechtigt
populair populär
fractie ((politics)) Fraktion
roven rauben
instantie ((administrative bureau)) Dienststelle
stem (election) Stimme
dictatuur Diktatur
verenigd (Ger:vereinigt) vereint


Abschnitt 212

Niederländisch Deutsch Zusatz
bombarderen bombardieren
welstand ((financial)) Wohlstand
verzet (jurisprudence) Einspruch
commanderen kommandieren
privilege Privileg
onrechtvaardig (unfair) ungerecht
ambassade ((office)) Botschaft
majoor ((military)) Major
duplicaat Duplikat
aftreden ((from position)) Rücktritt
doorslag (document) Durchschrift
rechtmatig rechtmäßig
district ((adminstration)) Bezirk
rel (Ger:Volksaufstand) Krawall
hervormen reformieren
zwendel (criminal) Schwindel
spionage Spionage
eed ((jurisprudence)) Schwur
rebelleren rebellieren
bondspresident Bundespräsident
deelstaat Bundesland
bondsregering Bundesregierung
burgerij Bürgertum
betoging ((event)) Kundgebung
schadeloosstellen entschädigen


Abschnitt 213

Niederländisch Deutsch Zusatz
koninklijk königlich
communistisch kommunistisch
opzettelijk vorsätzlich
legaal legal
aristocratie Aristokratie
politieagent Schutzmann
bepaling (order;_Ger:Befehl) Anordnung
afvoeren ((criminal)) abführen
vervalsing ((object)/forgery) Fälschung
wetgever Gesetzgeber
gezant (politics) Gesandter
formeel förmlich
corruptie Korruption
asielzoeker Asylant
kolonie Kolonie
wetmatig gesetzmäßig
aanklacht (jurisprudence) Anklage
troon Thron
opsporing ((police)) Fahndung
coalitie Koalition
demonstreren ((politics)) demonstrieren
liberaal liberal
commissaris ((police)) Kommissar
gevangenschap Gefangenschaft
gestolen gestohlen


Abschnitt 214

Niederländisch Deutsch Zusatz
generaal General
solidariteit Solidarität
opstand Aufstand
aanslag Attentat
adellijke Adliger
demonstratie (protest) Demonstration
gedelegeerde Delegierter
heffing (fee) Abgabe
spion (person) Spion
socialistisch sozialistisch
advocaat Advokat
samenzwering Verschwörung
aanspraak (jurisprudence/Ger:Anrecht) Anspruch
strafbaar strafbar
censureren (politics) zensieren
aangeven (justice) anzeigen
belastingkantoor Finanzamt
stemmen (election) abstimmen
legislatieve macht Legislative
staatsman ((politics)) Staatsmann
grond (soil) Grund
onschuldig ((jurisprudence)) unschuldig
aanklagen anklagen
vrijheidsstraf Freiheitsstrafe
schuldig ((jurisprudence)) schuldig


Abschnitt 215

Niederländisch Deutsch Zusatz
schuldige Schuldiger
alarmeren alarmieren
herroepen widerrufen
maatschappelijk gesellschaftlich
stemming (election) Abstimmung
straffen ahnden
oproer Aufruhr
aanvallen angreifen
soldij (army) Sold
burgerlijk ((jurisprudence)) bürgerlich
majesteit ((ruler)) Majestät
hertog Herzog
gangster Gangster
grootmacht Großmacht
waarschuwing (???doppelt!!!) Verwarnung
diplomatiek diplomatisch
grondrecht Grundrecht
illegaal illegal
democratisch demokratisch
zegel (on document) Siegel
commissie ((politics,_etc.)) Gremium
rechten (jurisprudence) Jura
veroordeling ((jurisprudence)) Verurteilung
gevangen gefangen
beklaagde ((jurisprudence)) Angeklagter


Abschnitt 216

Niederländisch Deutsch Zusatz
omkoopbaar bestechlich
Senaat ((politics)) Senat
kiezer Wähler
militair militärisch
juridisch juristisch
strafgevangene (prisoner) Sträfling
minderjarig (age) minderjährig
aanklagen (jurisprudence) verklagen
verdediger ((jurisprudence)) Verteidiger
manoeuvre ((army)) Manöver
afpersing Erpressung
beroven berauben
bende (criminal) Bande
crimineel kriminell
politiek politisch
aanklacht (!!! jurisprudence) Klage
asiel ((national right)) Asyl
marine (army) Marine
aangifte (police) Anzeige
graaf (count) Graf
gijzelaar ((person)) Geisel
vertegenwoordiger (politics,_diplomacy) Vertreter
uitbraak (prison) Ausbruch
belasten (tax) besteuern
veroordelen verurteilen


Abschnitt 217

Niederländisch Deutsch Zusatz
maning (request) Mahnung
zich voortbewegen sich fortbewegen
stuurwiel ((vehicle)) Lenkrad
stuurinrichting ((vehicle)) Lenkung
boeg (ship) Bug
wegslepen abschleppen
tegemoetkomend verkeer Gegenverkehr
uitkomen (street) einmünden
doorgang ((traffic)) Durchgang
zwaailicht Blaulicht
koppeling ((motor)) Kupplung
sneltrein Schnellzug
knipperlicht ((vehicle)) Blinker
stoeprand ((street)) Bordstein
ronde bergtop (street,_way) Kuppe
vrachtwagen Lastkraftwagen
rijden langs (vehicle) entlangfahren
rempedaal Bremspedal
uitmonding (traffic) Einmündung
aftakking (street,_way) Abzweigung
streekvervoer Nahverkehr
halt ((traffic)) Halt
promenade ((way)***) Promenade
wegrijden losfahren
omweg (longer way) Umweg


Abschnitt 218

Niederländisch Deutsch Zusatz
landing ((airplane)) Landung
alcoholtest Alkoholtest
snorfiets Mofa
navigatie (orientation) Navigation
bouwterrein ((general)) Baustelle
plaveisel (street) Pflaster
buiging (geography) Biegung
ontkoppelen (car) auskuppeln
oldtimer ((car)) Oldtimer
erheen rijden (intransitive) hinfahren
vertrekken ((journey)) abfahren
wachtkamer Wartesaal
automobiel Automobil
koets ((former times)) Kutsche
petroleum Petroleum
personenauto PKW
autoband Autoreifen
afsluiting ((street)) Absperrung
motorbrandstof Kraftstoff
afslaan (vehicle) abbiegen
uitgang (vehicle) Ausstieg
berijden (drive a way) befahren
pedaal ((technology)) Pedal
claxonneren ((vehicle)) hupen
bestelwagen ((vehicle)) Lieferwagen


Abschnitt 219

Niederländisch Deutsch Zusatz
handrem Handbremse
vrachtwagen LKW
niet-roker Nichtraucher
perron ((train)) Bahnsteig
lezer ((person)) Leser
gordel ((general)) Gurt
bromfiets Moped
retourkaartje Rückfahrkarte
roker ((cigarets)) Raucher
loopplank ((water)) Steg
de koppeling inschakelen (car) einkuppeln
chauffeur Chauffeur
luchtvaart Luftfahrt
nooduitgang Notausgang
autokrik (car) Wagenheber
passage ((traffic)) Passage
opstijgen ((airplane)) abheben
stoomschip Dampfschiff
tank ((fuel)) Tank
gebod (!!! traffic/Ger:Weisung) Gebot
afrit (street) Ausfahrt
snelheidsmeter Tachometer
voertuig (Ger:colloquial) Gefährt
vuurtoren (shipping) Leuchtturm
zijn gordel omdoen ((car)) sich anschnallen


Abschnitt 220

Niederländisch Deutsch Zusatz
gaspedaal (vehicle) Gaspedal
sneltrein Schnellzug
voetpad (Ger:Bürgersteig) Gehsteig
truck (transportation/lorry) Truck
stopbord Stoppschild
waterweg Wasserstraße
aanhangen (traffic/Ger:ankuppeln) anhängen
matroos Matrose
enkele reis einfache Fahrt
komst Eintreffen
trottoir (Ger:Bürgersteig) Trottoir
ontsteking ((vehicle)) Zündung
vliegveld Flugplatz
afladen (weight) abladen
tweesprong (street/Ger:Weggabelung) Abbiegung
vervoerbewijs Fahrschein
coupé (train) Abteil
zinken (ship) sinken
helikopter (transportation) Helikopter
anker Anker
jeep Jeep
ondergrondse (transportation) Untergrundbahn
autoweg (transportation) Schnellstraße
jerrycan (non-food container) Kanister
koppelen (car/Ger:die Kupplung treten) kuppeln


Abschnitt 221

Niederländisch Deutsch Zusatz
zeevaart (ship) Seefahrt
jacht Jacht
transportmiddel Transportmittel
passagier Fahrgast
reistarief (transportation) Fahrpreis
aanhangwagen (vehicle) Anhänger
dienstregeling (train,_bus) Fahrplan
maximumsnelheid Höchstgeschwindigkeit
aanhouden (transitive) anhalten
rijbaan (part of a street) Fahrbahn
spatbord ((car)) Kotflügel
tweewieler ((vehicle)) Zweirad
schijnwerper (light (at vehicle)) Scheinwerfer
velg (part of a wheel) Felge
spoor (street/Ger:Fahrspur) Spur
verkeersteken Verkehrszeichen
vertrektijd (train) Abfahrtszeit
wrak (ship) Wrack
takeldienst Abschleppdienst
sleepkabel Abschleppseil
afsluiten ((street)) absperren
takelwagen (transportation) Abschleppwagen
zitplaats Sitzplatz
automobilist (driver) Kraftfahrer
cockpit ((airplane)) Cockpit


Abschnitt 222

Niederländisch Deutsch Zusatz
fietspad Radweg
uitlaat ((vehicle)) Auspuff
verkeersbord Verkehrsschild
kofferbak ((car)) Kofferraum
stewardess (airplane) Stewardess
rondrijden (Ger:herumfahren) umherfahren
uitstappen (train,_bus,_etc.) aussteigen
lopen (street,_river) verlaufen
vlot ((vehicle)) Floß
vlieger (human) Flieger
geblokkeerd (street) gesperrt
veldweg ((agriculture)) Feldweg
roeiboot (small boat) Kahn
ondergaan (ship) untergehen
reisdoel Reiseziel
volgeboekt ((hotel)) ausgebucht
overnachten übernachten
eenpersoonskamer Einzelzimmer
serveren servieren
grenspost ((place)) Grenzübergang
toerisme Tourismus
spijskaart ((restaurant)) Speisekarte
gastronomie Gastronomie
rondreis ((journey)) Rundreise
hoogseizoen Hochsaison


Abschnitt 223

Niederländisch Deutsch Zusatz
vakantieganger Urlauber
vreemdelingenverkeer Fremdenverkehr
herberg (holidays,_etc.) Herberge
bereizen bereisen
ijssalon ((ice-cream)) Eisdiele
tweepersoonskamer Zweibettzimmer
pension (hotel) Pension
naar huis rijden (intransitive) heimfahren
mozaïek Mosaik
thuisreis ((journey)) Heimreise
rondrit (travelling) Rundfahrt
zaal ((room)) Saal
rondgang ((walk)) Rundgang
afreizen abreisen
monument Monument
fastfood Fastfood
reisbureau Reisebüro
volledig pension Vollpension
receptie ((hotel)) Rezeption
handbagage Handgepäck
inreizen (journey) einreisen
afreis Abreise
proviand ((food)) Proviant
herinnering ((general)/keepsake?) Andenken
opbreken (colloquial/to leave) aufbrechen


Abschnitt 224

Niederländisch Deutsch Zusatz
mededeling (loudspeaker) Durchsage
doorreis (journey) Durchreise
plattegrond ((city)) Stadtplan
tweepersoonskamer Doppelzimmer
halfpension Halbpension
terugweg (travelling) Rückweg
wegenkaart (cartography) Straßenkarte
tapkast (place in restaurant) Theke
kroeg (historical/bar;_Ger:Pinte) Schenke
vakantiebestemming Urlaubsziel
portier ((hotel)) Portier
hotelkamer Hotelzimmer
reisgids ((book)) Reiseführer
reiziger Reisender
uitreis ((leaving a country)) Ausreise
bistro Bistro
bezichtiging ((holidays)) Besichtigung
zijn intrek nemen (hotel/Ger:einkehren) absteigen
kost Verpflegung
ruïne ((building)) Ruine
plaats van bestemming (Ger:Bestimmungsort) Zielort
gids (tourism) Fremdenführer
wegrestaurant Raststätte
fontein Springbrunnen
ansichtkaart ((post)) Ansichtskarte


Abschnitt 225

Niederländisch Deutsch Zusatz
toeristisch touristisch
rust (Ger:Ruhepause) Rast
seizoen (tourism) Saison
Meine Werkzeuge
Namensräume

Varianten
Aktionen
Navigation
Werkzeuge