DEU:Niederländisch:AML

Aus Vokipedia
Wechseln zu: Navigation, Suche

Index:DEU:Niederländisch:AML

Inhaltsverzeichnis

Info

   
Name des Wortschatzes AML
Sprache 1 Niederländisch
Sprache 2 Deutsch
Inhalt Grund-, Aufbau- und Spezialwortschatz Niederländisch, nach Häufigkeit geordnet
Kommentar Quelle: http://www.unixwerk.de/, Kontakt zum Autor des Wortschatzes: aml*unixwerk.de. Verwendung mit freundlicher Genehmigung des Autors.
Fremdsprache / Sachgebiet Niederländisch
Sprache der Zielgruppe Deutsch
Quelle 2002 Armin Meyer-Larsen, aml*unixwerk.de. See the GNU General Public License for Details.
Software Mit dem Langenscheidt Vokabeltrainer (www.vokabeln.de) können Sie diesen Wortschatz mit vielen verschiedenen Funktionen trainieren (z.B. Karteikartensystem, Prüfungsmodus, Multiple Choice, Kreuzworträtsel, Superlearning und Tutorium), in unterschiedlichen Formaten drucken (z.B. Vokabelkärtchen, Vokabellisten, Vokabeltests, Kreuzworträtsel) und exportieren (z.B. auf Ihr Handy).


Basiswortschatz

Abschnitt 1

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
de der; die Artikel, mf 1
en und 1
eentje eine(r/s), ein 1
wezen sein 1
zijn¹ (ben - was - geweest) sein 1
in in 1
een ein / eine 1
zullen (zal - zou -) werden 1
worden (werd - geworden) werden 1
over nach, über, in 1
van von 1
vanuit von, von aus 1
hebben (had - gehad) haben 1
met mit 1
ter zu 1
toe zu 1
te zu 1
is: hij/zij/het is er/sie/es ist 1
niet nicht 1
mee mit; damit 1
voor vor; für 1
op auf; an; um 1
er is es ist 1
ook auch 1
comp + dan Komp + als 1


Abschnitt 2

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
aan an 1
het sneeuwt. es schneit. 1
het bliksemt. es blitzt. 1
het hagelt. es hagelt. 1
het dooit. es taut. 1
het dondert. es donnert. 1
bij bei, an 1
na nach 1
naar nach 1
als als; wenn 1
kunnen (kan - kon - gekund) können 1
ze¹ sie unbetonte Kurzform 1
-ie er 1
hoe wie 1
zodat so dass 1
jaar n Jahr 1
om um 1
dan dann; als; denn 1
nog noch 1
heeft: hij/zij/het/u heeft er/sie/es hat / Sie haben 1
nog slechts nur noch 1
zomaar nur so 1
volgens gemäß, nach 1
ze² ihnen / sie unbetonte Kurzform 1
toen dann; da; damals; als 1


Abschnitt 3

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
het das Artikel, n; es 1
totdat bis 1
tot bis 1
heb: ik heb ich habe 1
moeten (moest - gemoeten) müssen 1
omtrent über, rund um 1
alle alle 1
dat das Rel'pron; dass; dieses, jenes 1
nieuw neu 1
uit aus, heraus, hinaus 1
willen (wou - wouden |_wilde - gewild) wollen 1
geen kein 1
men man 1
zou het kunnen ... kann es sein ... 1
meer comp mehr 1
geven (gaf - gegeven) geben 1
maar aber, sondern; nur; mal 1
alleen allein, nur 1
zoveel so viel 1
wie wer 1
slechts nur, lediglich 1
komen (kwam - gekomen) kommen 1
bestvermogen n : na bestvermogen so gut er/sie/... kann 1
door durch 1
allemaal alle, alles 1


Abschnitt 4

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
wat is uw leeftijd? wie alt sind Sie? 1
nog altijd immer noch 1
hoeven brauchen, müssen 1
dienen dienen; müssen 1
ruim 200 ... gut 200 ... 1
goed gut 1
slaapwel! schlaf gut! 1
of oder; ob 1
groot groß 1
maken machen 1
op zijn aus sein, alle sein 1
tenzij es sei denn 1
boven oben, oberhalb, über 1
er zijn es gibt 1
is er ...? gibt es ...? 1
u Sie 1
zeggen (zei/zegde - gezegt) sagen, sprechen 1
toch doch 1
"Zeg maar jij." "Sag doch 'Du'." 1
veel viel 1
zo also, gleich, so, sofort 1
Duits deutsch 1
aanreiken reichen, geben 1
gaan (ging - gegaan) gehen 1
het gaat wel es geht so 1


Abschnitt 5

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
bent: jij bent / u bent du bist / Sie sind 1
eerst erst, zuerst 1
twee zwei 1
tot zo! bis dann! 1
staan (stond - gestaan) stehen 1
we wir unbetonte Kurzform 1
weer wieder 1
doen (deed - gedaan) tun, machen 1
laten (liet - gelaten) lassen 1
wel wohl, gut 1
indien falls, wenn 1
procent n Prozent 1
op dit tijdstip um diese Zeit 1
altijd immer 1
al schon; alles 1
immers ja; doch 1
sinds seit 1
lopen (liep - gelopen) gehen, laufen 1
gans ganz 1
uur n Stunde, Uhr, Uhrzeit 1
ver weit, fern 1
oud alt 1
wat was 1
"Bent u hier bekend?" "Kennen Sie sich hier aus?" 1
ruim weit, geräumig 1


Abschnitt 6

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
rot op! hau ab! 1
af ab 1
nu jetzt 1
er da, dort 1
ermee damit 1
deze diese(r) 1
tussen zwischen 1
drie drei 1
heel ganz; sehr 1
tijd m Zeit 1
zo maar doen? ist das alles? 1
dat was het. das ist alles. 1
weinig wenig 1
een miljoen eine Million 1
mevrouw f Frau 1
vandaag heute 1
tegen gegen, entgegen, wider 1
blijven (bleef - gebleven) bleiben 1
nou nun 1
vinden (vond - gevonden) finden 1
goken spielen, zocken 1
spelen (speelde - gespeeld) spielen 1
opmaken machen; aufmachen; aufnehmen 1
want denn 1
rond rund 1


Abschnitt 7

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
steeds stets, immer 1
zonder ohne 1
omdat weil 1
onder unter, unterhalb, darunter 1
beneden unten, unter, unterhalb 1
dag m Tag 1
andermans eines anderen 1
plaatsen setzen, stellen 1
mens m Mensch 1
land n Land 1
helemaal völlig, ganz 1
vanzelf von selbst 1
zichself sich selbst 1
mezelf/jezelf/zichself/... mich/dich/sich/... selbst 1
vragen (vroeg - gevraagd) fragen 1
liggen (lag - gelegen) liegen 1
de straat uit lopen bis zum Ende der Straße gehen 1
leven leben 1
een maand geleden vor einem Monat 1
hier hier 1
kind n Kind 1
zien (zag - gezien) schauen, sehen 1
hoog hoch 1
klein klein 1
jong jung 1


Abschnitt 8

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
vinden van halten von 1
bedoelen meinen 1
menen meinen 1
mogen (mocht - gemogen) dürfen 1
stad m Stadt 1
lang lang; lange 1
kijken (keek - gekeken) gucken, sehen 1
eindigen enden, zu Ende gehen/sein 1
nemen (nam - genomen) nehmen 1
pakken nehmen 1
zetten setzen, stellen, legen 1
die diese(r), jene(r) 1
laten zien zeigen 1
tonen (toonde - getoond) zeigen 1
delen teilen 1
weten (wist - geweten) wissen 1
einde n, eind n Ende 1
Duitsland n Deutschland 1
zeer sehr 1
zelfs sogar, selbst 1
vrouw f Frau, Ehefrau 1
brengen (bracht - gebracht) bringen 1
een keer einmal 1
ineens auf einmal 1
heten (heette - geheten) heißen 1


Abschnitt 9

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
dat kan. das geht. 1
week m Woche 1
beginnen (begon - begonnen) beginnen 1
terwijl während 1
geacht: (zeer) geachte mevrouw / heer (sehr) geehrte Frau / geehrter Herr 1
niets nichts 1
niks (ugs:) nichts 1
verklaren erklären 1
iets etwas 1
hoelang wie lange 1
ginder dort 1
daar dort 1
vier vier 1
waar¹ wo 1
maal mal 1
vertel eens erzähl mal 1
eens mal 1
zelf selber, selbst, von sich aus 1
wijzen (wijst - gewezen) weisen, zeigen 1
zoals sowie 1
alsmede sowie 1
"Dat is dan ¤4,50." "Das macht dann 4,50 ¤." 1
kwestie m Frage 1
vraag m Frage 1
huis n Haus 1


Abschnitt 10

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
gisteren gestern 1
man m Mann, Ehemann 1
wie is er aan de beurt? wer ist an der Reihe? 1
ja ja 1
varen (voer - gevaren) fahren NAUT 1
alles alles 1
zulk solch 1
dit dieses 1
spreken (sprak - gesproken) sprechen 1
horen hören 1
vroeg früh 1
te vroeg zu früh 1
pagina m Seite 1
erbij dabei; heran 1
enkel einig; einzig; einfach 1
vijf fünf 1
werk n Arbeit 1
horen bij gehören (zu) 1
kinderen pl Kinder 1
weg m Weg 1
gelden (gold - gegolden) gelten 1
wereld m Welt 1
te laat zu spät 1
laat spät 1
op zijn eentje ganz allein 1


Abschnitt 11

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
gelijk¹ gleich 1
groen grün 1
gelijken (geleek - geleken) gleichen 1
sterk stark 1
veel succes! viel Erfolg! 1
ben: ik ben ich bin 1
hartstikke sehr, extrem 1
wit weiß 1
kort kurz 1
winnen (won - gewonnen) gewinnen 1
dat maakt niet uit. das macht nichts 1
deel n Teil 1
dus deshalb; also 1
vallen (viel - gevallen) fallen 1
belangrijk wichtig 1
pogen versuchen 1
trachten versuchen 1
treffen (trof - getroffen) treffen 1
vooral zumal; besonders; vor allem 1
bedrijf n Unternehmen 1
plaats m Platz 1
plein n Platz 1
beslissen (sich) entscheiden 1
plannen planen 1
een beetje ein bisschen, etwas 1


Abschnitt 12

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
werken arbeiten 1
zondag m Sonntag 1
omwille wegen, um ... willen 1
vanwege wegen; seitens 1
ervandoor weg 1
tien zehn 1
poen m (ugs:) Geld, Knete ugs 1
geld n Geld 1
verder weiter; sonst 1
net gerade 1
vandoor weg, (auf und) davon 1
spel n Spiel 1
me mir / mich unbetonte Kurzform 1
mag ik afrekenen? ich möchte zahlen. 1
zoeken (zocht - gezocht) suchen 1
politie f Polizei 1
schrijven (schreef - geschreven) schreiben 1
in geen geval auf (gar) keinen Fall 1
amper kaum 1
vrij frei 1
vrijaf frei 1
kosten kosten 1
straat m Straße 1
daarvan davon 1
ervan davon 1


Abschnitt 13

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
Duitse/r f/m Deutscher / Deutsche 1
hoe laat is het? =>_het is kwart over ... wie spät ist es? =>_es ist Viertel vor ... 1
terug zurück 1
opnoemen nennen 1
noemen nennen 1
eenvoudig einfach 1
simpel einfach 1
gemakkelijk einfach 1
pand n Haus; Pfand 1
geval n Fall, Vorfall 1
geschiedenis f Geschichte 1
erg schlimm, sehr, arg 1
rijden (reed - gereden) reiten; fahren 1
bouwen bauen 1
vrijdag m Freitag 1
hard hart; laut; stark 1
onderwerp n Thema 1
vragen om bitten (um) 1
het is lang geleden es ist lange her 1
houden van lieben, mögen 1
snel schnell 1
later comp später 1
krijgen (kreeg - gekregen) bekommen 1
bestuur n Regierung, Behörde 1
openbaar öffentlich 1


Abschnitt 14

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
publiek öffentlich 1
vast fest 1
hecht fest 1
minder comp weniger 1
bereiken erreichen 1
lijken (leek - geleken) scheinen 1
schijnen (scheen - geschenen) scheinen 1
bekend bekannt 1
zes sechs 1
naast neben 1
hoe heet je? wie heißt du? 1
beeld n Bild; Ansicht 1
bijna beinahe, fast 1
haast fast, beinahe 1
maandag m Montag 1
stevig stark, kräftig, fest 1
kant m Seite; Kante 1
hardop laut 1
groep m Gruppe 1
film m Film 1
woord n Wort 1
op welke manier ...? wie ...? auf welche Art ...? 1
ineen zusammen 1
samen zusammen 1
daarom darum, deshalb 1


Abschnitt 15

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
voorzien vorsehen, planen 1
uitleggen auslegen, erläutern, erklären 1
even na negen kurz nach neun (Uhr) 1
punt n Punkt 1
stip m Punkt 1
verwachten erwarten 1
vandaan her, weg 1
woensdag m Mittwoch 1
behoeven brauchen 1
nodig hebben brauchen 1
filmen filmen 1
nooit nie 1
even gerade; gleich; ebenso; eben, einen Augenblick 1
grond m Grund, Boden 1
verliezen (verloor - verloren) verlieren 1
bijzonder besondere(r/s); besonders 1
maand m Mond; Monat 1
kwijt weg, los 1
boek n Buch 1
donderdag m Donnerstag 1
dinsdag m Dienstag 1
lief lieb 1
misschien vielleicht 1
wellicht vielleicht 1
leuk schön 1


Abschnitt 16

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
ontmoeten begegnen, treffen 1
doelwit n Ziel 1
vannacht heute Nacht 1
eigenlijk eigentlich 1
dragen (droeg - gedragen) tragen 1
geloven glauben 1
duidelijk deutlich, klar 1
zorgen sorgen 1
bieden (bood - geboden) bieten, anbieten 1
raken treffen, berühren 1
minuut m Minute 1
uitmaken ausmachen, entscheiden 1
hand m Hand 1
mogelijk möglich; möglicherweise 1
weg weg, fort 1
juist richtig 1
reden m Grund, Ursache 1
half drie (uur) halb drei 1
te koop zu verkaufen 1
verkopen verkaufen 1
naam m Name 1
toekomst m Zukunft 1
bestaan bestehen, existieren 1
mei n Mai 1
praten reden 1


Abschnitt 17

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
familie m Familie 1
gezin n Familie 1
goedenmiddag! guten tag! 12:00 - 17:00 Uhr 1
trekken (trok - getrokken) reißen, ziehen 1
voort fort, weiter, vorwärts 1
Europa n Europa 1
besluiten beschließen; schließen 1
wat + pl einige + Pl 1
succes n Erfolg 1
firma m Firma 1
vanavond heute Abend 1
doel n Tor, Ziel 1
eerste hulp erste Hilfe 1
welterusten! gute Nacht! schlaf gut! 1
september n September 1
veilig sicher 1
gesprek n Gespräch 1
onbreken fehlen 1
mankeren fehlen 1
juni n Juni 1
gemeente m Gemeinde 1
onderhaal inzwischen 1
alvast inzwischen 1
intussen inzwischen 1
zaterdag m Samstag, Sonnabend 1


Abschnitt 18

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
prijs m Preis 1
keer m Mal 1
school m Schule 1
middlebare school weiterführende Schule 1
iedereen jeder 1
oktober n Oktober 1
eerder eher 1
bekennen gestehen, bekennen 1
zwaar schwer, gewichtig 1
programma n Programm 1
makkelijk bequem, leicht, einfach 1
ontvangen bekommen, empfangen 1
naartoe hin 1
heen hin 1
gezelschap n Gesellschaft 1
goedendag! guten Tag! 1
maatschappij f Gesellschaft 1
vlug schnell, geschwind 1
medewerker m Mitarbeiter 1
Verenigde Staten van Amerika Vereinigte Staaten von Amerika, USA 1
kans m Chance 1
beleid n Politik 1
januari n Januar 1
heer m Herr 1
verhaal n Geschichte, Erzählung 1


Abschnitt 19

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
zeven sieben 1
maart n März 1
treden (trad - getreden) treten 1
Zwitserland n Schweiz 1
prettig met u kennis te maken "sehr erfreut, Sie kennen zu lernen" 1
gelijk² n (Recht) 1
gisteravond gestern Abend 1
meter m Meter 1
rollen rollen 1
barsten bersten, platzen 1
keuze m Wahl 1
verkiezing f Wahl 1
november n November 1
nadat nachdem 1
verschijnen erscheinen 1
verslag n Bericht 1
slaan (sloeg - geslagen) schlagen 1
vol voll 1
manier m Art, Weise 1
kwalijk schlecht 1
slecht schlecht 1
verzoeken (om) ersuchen, bitten (um) 1
vaak oft, häufig 1
dikwijls oft, häufig 1
geestig geistreich, wichtig; begeistert 1


Abschnitt 20

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
augustus n August 1
nog een ein weiteres / eine weitere 1
kluts m : de kluits kwijt zijn den Kopf verlieren 1
juli n Juli 1
verbinden verbinden 1
doorverbinden durchstellen, verbinden TEL 1
markt m Markt 1
wiens wessen; dessen 1
beter comp besser 1
runnen leiten, betreiben 1
ontwikkeling f Entwicklung 1
acht acht 1
toegaan zugehen, sich schließen 1
persoon m Person 1
en ... en sowohl ... als auch 1
kerk m Kirche 1
heus wirklich 1
vieren feiern 1
fuiven feiern 1
natuurlijk, (ugs: tuurlijk) natürlich; selbstverständlich 1
muziek f Musik 1
mogelijkheid f Möglichkeit 1
eraan daran 1
april n April 1
zeker gewiss, sicher, bestimmt 1


Abschnitt 21

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
stuk n Stück 1
rekenen rechnen 1
echt echt, richtig 1
aangeven anzeigen, angeben 1
tal n Anzahl, Zahl 1
open geöffnet; offen (a.fig) 1
verschillend verschieden, unterschiedlich 1
morgen morgen 1
ruimte m Raum 1
zwart schwarz 1
december n Dezember 1
krant m Zeitung 1
alhoewel obwohl 1
hoewel obwohl 1
klimmen (klom - geklommen) steigen, klettern 1
ploeg m Pflug; Gruppe, Mannschaft 1
volledige baan ganze Stelle, Vollzeit-Stelle 1
gewoon einfach Adv; gewöhnlich, normal 1
schoon sauber, schön 1
kiezen (koos - gekozen) wählen 1
oorlog m Krieg 1
lukken gelingen, glücken 1
auto m Auto 1
krap knapp, eng 1
rustig ruhig, richtig 1


Abschnitt 22

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
daarboven darüber, oben 1
kwijtraken verlieren, loswerden 1
hulp m Hilfe 1
Frankrijk n Frankreich 1
snappen verstehen 1
verstaan verstehen 1
mooi schön, hübsch 1
heerlijk schön, herrlich 1
kunst m Kunst 1
namelijk nämlich 1
loven loben, preisen 1
elk uur jede Stunde 1
Frans französisch 1
lezen (laz - gelezen) lesen 1
boeken buchen 1
roepen (riep - geroepen) rufen 1
oog n Auge 1
kennen kennen 1
wou - wouden imp wollte - wollten 1
informatie f Information 1
erin daran, darin 1
niemand niemand 1
gast m Gast 1
poort m Tor 1
doelpunt n Tor 1


Abschnitt 23

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
tentoonstelling f Ausstellung 1
rood rot 1
moeder f Mutter 1
reizen reisen 1
vriend m Freund 1
stichten gründen, stiften 1
vertellen erzählen 1
vanmorgen heute Morgen 1
indertijd seinerzeit, damals 1
helpen (hielp - geholpen) helfen 1
burger m Bürger 1
herinneren erinnern 1
zitten (zat - gezeten) sitzen; sich befinden; stecken 1
beide beide 1
allebei beide 1
ouders pl Eltern Pl 1
aanbieding f Angebot 1
wezenlijk wirklich; wesentlich 1
enkelt einzeln 1
kloppen klopfen, schlagen; stimmen, zutreffen 1
apart einzeln; apart 1
betekenen bedeuten, bezeichnen 1
ondertussen inzwischen, unterdessen 1
beslissing f Entscheidung; Beschluss 1
geen gehoor krijgen keine Verbindung bekommen 1


Abschnitt 24

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
licht hell; leicht 1
erna danach 1
daarna danach 1
kopen (kocht - gekocht) kaufen 1
bezig beschäftigt 1
groeien wachsen 1
bevestigen bestätigen 1
vader m Vater 1
precies genau, exakt 1
goedenacht! gute Nacht! 1
maatschappelijk gesellschaftlich; sozial 1
missen vermissen; fehlen 1
kracht m Kraft 1
hoofd n Kopf 1
in ieder geval auf jeden Fall, unbedingt; jedenfalls 1
daags täglich 1
modern modern 1
gerecht n Gericht 1
rechtbank m Gericht JUR 1
dupe m Opfer 1
slachtoffer n Opfer 1
februari n Februar 1
eeuw m Jahrhundert 1
woning f Wohnung 1
daadwerkelijk tatsächlich 1


Abschnitt 25

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
tot straks bis bald 1
gauw bald 1
bezeren verletzen 1
kwetsen verletzen 1
wonden (sich) verletzen 1
opnieuw erneut 1
bewaren (auf)bewahren, verwahren; sichern COMP 1
nacht m Nacht 1
idee n Idee 1
grens m Grenze 1
werpen (wierp - geworpen) werfen 1
bank m Bank, Geldinstitut 1
gooien werfen 1
theater n Theater 1
schouwburg m Theater 1
begrijpen verstehen, begreifen 1
effen eben, glatt 1
sterven (stierf - gestorven) sterben 1
overlijden sterben 1
erover darüber, hierüber 1
weekeinde n Wochenende 1
weekend n Wochenende 1
dood m Tod 1
duren dauern 1
wachten (op) warten (auf) 1


Abschnitt 26

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
burgemeester m Bürgermeister 1
blijkbaar offenbar 1
diep tief 1
vroeger comp früher 1
dreigen drohen 1
vlakbij ganz in der Nähe 1
hopen hoffen 1
overwinning f Sieg SPORT 1
openen öffnen 1
lid n Glied; Lid; Mitglied 1
hoogte m Höhe 1
kool m Kohl 1
je¹ du unbetonte Kurzform 1
half halb 1
tegelijk gleichzeitig 1
tevens gleichzeitig 1
instellen einsetzen, -stellen 1
gereed bereit 1
direct direkt, sofort 1
rijk reich 1
streek m Region, Gebiet 1
klant m Kunde 1
op ... rekenen auf ... zählen 1
tellen zählen 1
kritiek m Kritik 1


Abschnitt 27

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
wet m Gesetz 1
talrijk zahlreich 1
zogenaamd sogenannt 1
middel n Mittel 1
danken danken 1
hoe werkt dat? wie funktioniert das? wie geht das? 1
cijfer n Ziffer, Zahl; Note 1
begin n Beginn 1
ervaring f Erfahrung 1
wensen wünschen 1
uitslag m Ausschlag; Ergebnis 1
zaak m Sache; Geschäft, Laden 1
opnemen aufnehmen 1
stap m Schritt 1
water n Wasser 1
koud water kaltes Wasser 1
verschonen wechseln, neu beziehen 1
een paar ein Paar; ein paar, einige 1
volk n Volk 1
tevoren zuvor, vorher 1
allang längst 1
personeel persönlich 1
persoonlijk persönlich 1
iets kwijt zijn etwas verloren haben 1
inderdaad tatsächlich, in der Tat 1


Abschnitt 28

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
verloren p.perf verloren 1
bang zijn Angst haben 1
avond m Abend 1
bad n Bad 1
waarde m Wert 1
wijzigen ändern 1
midden mitten, in der Mitte 1
vrijen knutschen, sich lieben 1
uitzicht n Aussicht, Blick 1
goedenavond! guten Abend! 1
meisje n Mädchen 1
meederheid f Mehrheit 1
herkennen erkennen 1
vals falsch 1
fout falsch 1
trein m Zug 1
beurt m Reihe 1
rij m Reihe 1
kilometer m Kilometer 1
vervanger m Vertreter 1
strijd m Streit, Kampf 1
strijden (street - gestreden) kämpfen; streiten 1
laden laden 1
twaalf zwölf 1
beloven versprechen 1


Abschnitt 29

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
telefoon m Telefon 1
stukje n Stückchen, Stück 1
plan n Plan 1
vandaar daher 1
negen neun 1
zomer m Sommer 1
wisselen wechseln 1
bezoeken besuchen, besichtigen 1
ondervinden erfahren 1
scheppen (schiep - geschapen) schaffen, schöpfen; schaufeln, schöpfen 1
bewijzen beweisen 1
voorstellen vorstellen 1
buiten gebruik außer Betrieb 1
leren lernen; lehren 1
meedoen mitmachen, sich beteiligen 1
overtuigen überzeugen 1
kunstenaar m Künstler 1
richting f Richtung 1
duur teuer 1
"Mag ik de rekening?" "Kann ich die Rechnung haben?" 1
wringen ringen 1
nochtans trotzdem 1
sprake m Rede 1
goede reis! gute Reise! 1
op slag sofort 1


Abschnitt 30

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
beslist unbedingt; bestimmt; entschieden 1
kappen kürzen, (Haare: schneiden); schlagen 1
voorstel n Vorschlag 1
meten (mat - gemeten) messen 1
ervaren (ervoer - ervaren) erfahren, erleben 1
arts m Arzt 1
om het uur stündlich, jede Stunde 1
kader n Rahmen 1
tekst m Text 1
museum n Museum 1
druk m Druck 1
veiligheid f Sicherheit 1
zekerheid f Sicherheit 1
zoon m Sohn 1
helft m Hälfte 1
vorspoedig glücklich, erfolgreich 1
verdienen verdienen 1
nee, (neen) nein 1
voordat bevor 1
opheffing f Aufhebung; (Geschäfts-,_...)Aufgabe 1
veel plezier! viel Spaß! 1
blik m Blech; (Blech)Dose; Blick 1
gevaar n Gefahr 1
nauw eng 1
grijpen (greep -gegrepen) greifen 1


Abschnitt 31

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
opgeven aufgeben 1
Italië n Italien 1
volgens mij/jou/u/... meiner/deiner/Ihrer/... Meinung nach 1
mening f Meinung 1
wijs weise, klug 1
wonen wohnen 1
anders sonst, ansonsten 1
jongen m Junge 1
betalen bezahlen 1
winden (wond - gewonden) winden 1
(net) zo ... als (genau)so ... wie 1
even ... als genauso ... wie 1
breed breit 1
dood tot 1
cursus m Kurs 1
een cursus volgen "einen Kurs machen" 1
koers m Kurs 1
taal m Sprache 1
proces n Prozess 1
competent zuständig 1
voorzitter f/m Vorsitzender / Vorsitzende 1
nodig nötig 1
westen n Westen 1
baan m Bahn, Umlaufbahn; Stelle, Stellung 1
ernstig ernst, ernsthaft 1


Abschnitt 32

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
serieus ernst, ernsthaft 1
zuiver rein 1
over een half uur in einer halben Stunde 1
goedemorgen! guten Morgen! 1
geraken gelangen, geraten 1
poging f Versuch 1
hoop m Hoffnung 1
geleden (vor,_her) 1
dwingen (dwong - gedwongen) zwingen, nötigen 1
waarom warum, weshalb; wozu 1
dier n Tier 1
plots plötzlich 1
rechtstreeks direkt, geradewegs 1
straks bald; nachher 1
in feite faktisch, tatsächlich 1
patroon m Chef, Arbeitgeber 1
drukken drucken; drücken 1
erom darum 1
verrassen überraschen 1
kwart over twee (uur) Viertel nach zwei 1
halen holen 1
flat m Apartment, Wohnung 1
dochter f Tochter 1
gebouw n Gebäude 1
dankzij dank 1


Abschnitt 33

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
hangen (hing - gehangen) hängen 1
eruit heraus, hinaus 1
kwart voor drie (uur) Viertel vor drei 1
op eigen verantwoordung auf eigene Verantwortung 1
relatie f Beziehung, Verhältnis 1
ruzie m Streit 1
instituut n Institut 1
zelden selten 1
ding n Ding 1
onmiddelijk unmittelbar, sofort 1
hoe gaat het met u? ... met jou? wie geht es dir? ... Ihnen? 1
leeftijd m Alter 1
bevallen gefallen 1
gewond verletzt, verwundet 1
soms manchmal 1
oosten n Osten 1
opdracht m Auftrag 1
bewegen (bewoog - bewogen) bewegen 1
behalve außer 1
zinken sinken 1
het kan me niets schelen das ist mir egal 1
antwoord n Antwort 1
wens m Wunsch 1
brief m Brief 1
bedanken danken, sich bedanken 1


Abschnitt 34

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
elf elf 1
geweld n Gewalt 1
gelukkig (Adj) glücklich; (Adv) glücklicherweise, zum Glück 1
deren schaden 1
veroordelen verurteilen 1
gezicht n Gesicht 1
iemand jemand 1
beletten verhindern, hindern (an) 1
contact n Kontakt 1
huidig derzeitig, heutig 1
genoeg genug, genügend 1
tafel m Tisch 1
beweren behaupten 1
hart n Herz 1
aandeel n Anteil 1
reis m Reise 1
optreden auftreten; vorgehen 1
hotel n Hotel 1
morgen m Morgen 1
ochtend m Morgen 1
centraal zentral 1
zin m Sinn; Lust, Neigung; Satz 1
voelen empfinden, fühlen, spüren 1
daad m Tat 1
vervangen vertreten, ersetzen 1


Abschnitt 35

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
geboren geboren 1
sluiten (sloot - gesloten) (ab)schließen 1
deur m Tür 1
bezoek n Besuch 1
veranderen verändern 1
dringen (drong - gedrongen) dringen; drängen 1
concert n Konzert 1
schatten schätzen 1
buitenlands ausländisch 1
aanvallen angreifen 1
herfst m Herbst 1
najaar n Herbst 1
centrum n Zentrum 1
connectie f Zusammenhang, Verbindung 1
licht n Licht 1
kaart m Karte 1
onjuist unrichtig, falsch 1
berg m Berg 1
regelen regeln, ordnen 1
leveren liefern 1
schutten schützen 1
graag gedaan. gern geschehen. 1
tot uw dienst gern geschehen 1
best sup am besten; bestens 1
dader m Täter 1


Abschnitt 36

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
heet heiß 1
gebeuren geschehen, sich ereignen, passieren 1
leraar m Lehrer 1
journalist m Journalist 1
binden (bond - gebonden) binden, knüpfen 1
herzien ändern, revidieren 1
sport m Sport 1
dicht dicht; geschlossen 1
beschuldigen beschuldigen, anklagen 1
opheffen aufheben; aufgeben 1
vergeten (vergat - vergeten) vergessen 1
verkeerd falsch, verkehrt 1
buitenland n Ausland 1
waar² wahr 1
dank u wel! vielen Dank! 1
God m Gott 1
vertrouwen vertrauen 1
dorp n Dorf 1
beschikken (over) verfügen (über) 1
Engelsk englisch 1
zingen (zong - gezongen) singen 1
ons¹ unser 1
opruimen aufräumen, räumen 1
bioscoop m Kino 1
geluk n Glück 1


Abschnitt 37

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
concern n Konzern 1
verwijderen entfernen 1
model n Modell 1
drijven (dreef - gedereven) treiben 1
dienst m Dienst, Gefälligkeit 1
baas m Meister; Chef, Boss 1
nummer n Nummer 1
schade m Schaden 1
ontslaan entlassen, kündigen 1
alleszins durchaus, in jeder Hinsicht 1
landen landen 1
verdwijnen (verdween - verdwenen) verschwinden 1
schuilen (school - gescholen) Schutz suchen, sich unterstellen 1
natuur f Natur 1
helaas leider 1
voet m Fuß 1
vechten (vocht - gevochten) kämpfen, sich raufen 1
verklaring f Erklärung 1
rondleiding f Führung, Rundgang 1
euro m Euro (¤) 1
vliegen (vloog - gevlogen) fliegen 1
sturen schicken; lenken 1
in de buurt in der Nähe 1
Polen n Polen 1
schuiven (schoof - geschoven) schieben; rücken 1


Abschnitt 38

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
jeugd m Jugend 1
computer m Computer 1
moeilijk schwierig, mühsam 1
parket n Staatsanwaltschaft JUR 1
vangen (ving - gevangen) fangen 1
verband n Zusammenhang; Verband, Binde MED 1
doden töten 1
permitteren erlauben 1
appreciëren schätzen, anerkennen 1
graag gern 1
verantwoording f Verantwortung 1
rechter m/f Richter / Richterin 1
liever comp lieber 1
trek m Zug, Ziehen; Lust, Appetit 1
"Wat is er aan de hand?" "Was fehlt Ihnen?" 1
afrekenen abrechnen, bezahlen 1
belasting f Steuer 1
gedachte m Gedanke 1
uitnodigen einladen 1
herinnering f Erinnerung 1
verplegen pflegen 1
bemoeien bemühen 1
kampioen m Meister 1
meester m Meister 1
Oostenrijk n Österreich 1


Abschnitt 39

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
vrezen (be)fürchten 1
hevig heftig 1
boer m Bauer 1
waarschijnlijk wahrscheinlich 1
uitgeven ausgeben 1
inlichting f Auskunft 1
seconde m Sekunde 1
overal überall 1
dansen tanzen 1
betrekken beziehen 1
leeg leer 1
aannemen annehmen 1
in gesprek. besetzt. TEL 1
directeur m Geschäftsführer, Direktor 1
controle m Kontrolle 1
bos n Wald 1
tevreden zufrieden 1
content zufrieden 1
restaurant n Restaurant 1
klinken (klonk - geklonken) klingen, tönen 1
indruk m Eindruck 1
fout m Fehler 1
durven wagen, sich trauen 1
verzamelen sammeln 1
rapen sammeln 1


Abschnitt 40

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
afstellen ab-, einstellen 1
wablief? (ugs:) wie bitte? 1
ziekenhuis n Krankenhaus 1
langzaam langsam 1
vreugde m Freude 1
kantoor m Büro 1
bureau n Büro 1
beheer n Verwaltung 1
Turkije n Türkei 1
uitkomen herauskommen; passen 1
luchthaven m Flughafen 1
opzet m Entwurf, Plan; Vorsatz, Absicht 1
verzekeren versichern 1
nogal ziemlich 1
gemeentehuis n Rathaus 1
schappelijk leidlich, ziemlich 1
kritiek kritisch 1
gesloten geschlossen, verschlossen (a.fig) 1
trots stolz 1
genieten (genoot - genoten) genießen 1
fier stolz 1
arm m Arm 1
dame f Dame 1
koning m König 1


Aufbauwortschatz

Abschnitt 1

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
warm warm, heiß 2
vrede m Frieden 2
datum m Datum 2
draaien drehen; sich drehen; "laufen" 2
verzoek n Bitte, Anliegen; Antrag 2
werkloos arbeitslos 2
houden (hield - gehouden) (ab,_be)halten, austragen 2
benoemen ernennen, berufen 2
feest n Fest 2
uitreiken aus-, verteilen 2
speciaal speziell 2
accepteren annehmen, akzeptieren 2
lezing f Vortrag 2
zorg m Sorge 2
zich zorgen maken sich Sorgen machen 2
veld n Feld 2
advocaat m Anwalt 2
keli m Stein 2
steen m Stein 2
broer m Bruder 2
kleur m Farbe 2
vervolgen verfolgen; fortsetzen 2
dichtbij nahe 2
behandelen behandeln 2
absoluut absolut 2


Abschnitt 2

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
menselijk menschlich 2
verkeer n Verkehr 2
afsluiten abschließen, (ab)sperren; beenden COMP 2
starten starten; anlassen MOT 2
lijst m Liste 2
gevaarlijk gefährlich 2
risico n Risiko 2
opleiding f Ausbildung 2
daar langs. hier entlang. 2
deelnemen teilnehmen 2
ogenblik n Moment, Augenblick 2
boom m Baum 2
stemming f Stimmung 2
toestaan gewähren, erlauben 2
daarvoor vorher 2
waarschuwen warnen; benachrichtigen 2
een eins 2
inhuren engagieren 2
Spanje n Spanien 2
uitpraten (sich) aussprechen 2
uitspreken aussprechen 2
koken kochen 2
eten n Essen 2
lichaam n Körper 2
aanbevelen empfehlen 2


Abschnitt 3

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
toetsen prüfen; tippen 2
schuld m Schuld 2
spiegel m Spiegel 2
begeleiden begleiten 2
verjaardag m Geburtstag 2
commissie f Kommission, Ausschuss 2
duwen schieben, stoßen, drücken 2
schieten (schoot - geschoten) schießen 2
Groot-Brittannië n Großbritannien 2
aanleiding f Veranlassung, Anlass 2
raad m Rat 2
redden retten 2
hoe zeg je dat in het Nederlands? wie heißt das auf niederländisch? 2
informeren informieren, benachrichtigen 2
leiden leiten, (an)führen 2
wedstrijd m Wettkampf, Wettbewerb 2
scherp scharf 2
functioneren funktionieren 2
post m Post 2
station n Bahnhof 2
feit n Tatsache 2
kelder m Keller 2
bus m Bus 2
eten (at - gegeten) essen; fressen 2
we willen graag apart afrekenen wir möchten getrennt zahlen. 2


Abschnitt 4

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
plattegrond m Grundriss, Plan, Stadtplan 2
student m / studente f Student / Studentin 2
volwassen erwachsen 2
rechts rechts 2
raam n Fenster 2
antwoorden antworten 2
toon m Ton 2
voldoen füllen 2
uitleg m Erklärung; Auskunft; Interpretation 2
afbouwen aufbauen 2
overleven überleben 2
verdragen vertragen, ertragen 2
beroep n Beruf 2
regel m Regel; Zeile 2
belemmeren behindern 2
een ogenblikje n ein kleiner Moment, ein Momentchen 2
lachen lachen 2
instelling f Einstellung; Anstalt, Institut 2
links links 2
dat komt (niet) goed uit. das passt_/_das trifft sich (nicht) gut. 2
invloed m Einfluss 2
regelmatig regelmäßig 2
eiland n Insel 2
blauw blau 2
lijden (leed - geleden) leiden, dulden, ertragen 2


Abschnitt 5

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
spul n Zeug 2
stel n Garnitur, Satz, Paar 2
studeren studieren 2
ongeluk n Unfall 2
goedkoop billig 2
toestand n Zustand 2
wil m Wille 2
investering f Investition 2
tegenwoordig gegenwärtig 2
versnelling f Gang MOT 2
innemen einnehmen 2
gang m Gang 2
herhalen wiederholen 2
fris frisch 2
droom m Traum 2
vers frisch 2
betwist umstritten 2
toenmalig damalig 2
winter m Winter 2
tijdstip n Zeitpunkt 2
geteuigenis f Zeugnis; Aussage JUR 2
waarheid f Wahrheit 2
zwak schwach 2
vernielen zerstören 2
voorspoed m Glück; Wohlstand 2


Abschnitt 6

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
kassa m Kasse 2
termijn m Termin 2
rekening f Rechnung 2
materiaal n Material 2
dubbel doppelt 2
verschil n Unterschied 2
moord m Mord 2
moeilijkheid f Schwierigkeit 2
spullen pl Sachen, Zeug Sg 2
inboedel m Mobiliar, Einrichtung 2
wagen m Wagen 2
twintig zwanzig 2
weigeren verweigern, ablehnen, sich weigern 2
sparen sparen; (ver)schonen 2
rust m Ruhe 2
bekijken ansehen 2
bont bunt 2
lonen (sich) lohnen 2
trouwens übrigens 2
geest m Geist 2
buurt m Nachbarschaft, Nähe 2
verdenking f Verdacht 2
slot n Schloss 2
hond m Hund 2
Slowakije n Slowakische Republik, Slowakei 2


Abschnitt 7

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
dumpen stürzen; stoßen; abladen 2
aan de andere kant andererseits 2
hoeveelheid f Menge, Quantität 2
commentaar n, commentaar m Kommentar 2
wijziging f Änderung 2
Wanneer is het gebeurd? Wann ist es passiert? 2
beroemt berühmt 2
"Dat lijkt me beter." "Das passt mir besser." 2
vermoeden vermuten 2
dik dick 2
heffen (hief - geheven) heben 2
hemel m Himmel 2
voorjaar n Frühjahr 2
net zo genauso 2
volgen nachgehen, verfolgen 2
buur m Nachbar 2
pit m Kern, Stein OBST 2
zicht n Sicht; Anblick 2
oorzaak m Ursache 2
kwaad böse 2
nijdig grimmig, böse 2
boos böse 2
patiënt/e m/f Patient / Patientin 2
bal m Ball 2
het zijn vijf graad beneden/boven nul. Es sind fünf Grad unter/über Null. 2


Abschnitt 8

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
betwisten bestreiten 2
aanmelding f Anmeldung 2
ziek krank 2
handig praktisch; bequem 2
koud kalt 2
tuin m Garten 2
concentreren konzentrieren 2
dringend dringend 2
bloot nackt, bloß 2
stichting f Stiftung 2
kwart n Viertel 2
verboden verboten 2
stappen (ugs:) ausgehen 2
omgeving f Umgebung 2
blad n Blatt 2
been n Bein 2
koesteren wärmen; pflegen 2
citroen m Zitrone 2
vogel m Vogel 2
bedreigen bedrohen 2
wanneer wann 2
boel m Menge; Kram 2
eruitzien aussehen 2
knellen (knelde - gekneld) drücken 2
hoe laat ...? wann ...? 2


Abschnitt 9

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
weer n Wetter 2
verdedigen verteidigen 2
gevangenis f Gefängnis 2
boodschap m Nachricht; Botschaft; Besorgung 2
chauffeur m Fahrer 2
ziekte f Krankheit 2
radio m Radio 2
negentien neunzehn 2
overleden gestorben 2
agent/e m/f Polizist / Polizistin 2
brandweer m Feuerwehr 2
kerkdienst m Gottesdienst 2
verzetten umsetzen 2
navragen nachfragen 2
tegendeel n Gegenteil 2
toestemming f Zustimmung 2
integendeel. im Gegenteil. 2
klaar fertig 2
wijk m Stadtteil 2
vaart m Fahrt 2
plezier n Freude, Lust, Vergnügen, Spaß 2
rit m Fahrt 2
hof n Hof 2
keuren prüfen, (sich) anschauen 2
ik heb geen idee. Ich habe keine Ahnung. 2


Abschnitt 10

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
fel heftig; leuchtend 2
sommige pl manche pl 2
passeren passieren, überholen; übergehen 2
spoor n Spur, Gleis 2
zolang solange 2
temeer zumal 2
vuur n Feuer 2
zon m Sonne 2
meest sup am meisten 2
dak n Dach 2
vloeien fließen 2
het afgelopen jaar letztes Jahr 2
getuige m Zeuge 2
streng streng 2
bergen (borg - geborgen) bergen 2
schelen kümmern 2
ei n Ei 2
eenmaal_/_tweemaal_/_driemaal_/_... einmal_/_zweimal_/_dreimal_/_... 2
tocht m Fahrt, Tour 2
onderweg unterwegs 2
hebt u een momentje? einen Moment bitte. 2
noorden n Norden 2
getuigen bezeugen, zeugen (von) 2
dromen träumen 2
gebruiken anwenden, benutzen, gebrauchen; einnehmen MED 2


Abschnitt 11

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
graad m Grad (°C) 2
aardigheid f (kleine) Aufmerksamkeit 2
meer n See m 2
's avonds abends 2
pauze m Pause 2
hondert hundert, einhundert 2
lijn m Linie, Strich; Leine, Seil; Leitung TEL 2
zwijgen (zweeg - gezwegen) schweigen 2
tekenen zeichnen; unterschreiben, -zeichnen 2
donker dunkel 2
vlak flach; nahe 2
personeel n Personal 2
vliegveld n Flugplatz, Flughafen 2
toestemmen zustimmen 2
Zweden n Schweden 2
hospitaal n Hospital, Krankenhaus 2
stil still, ruhig, leise 2
vergeven vergeben 2
wettelijk gesetzlich 2
olijf m Olive 2
activiteit f Aktivität 2
koppel n Verbindung; Link COMP 2
geschikt geeignet 2
letsel n Verletzung 2
kwetsuur m Verletzung 2


Abschnitt 12

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
bom m Bombe; Menge, Haufen 2
rusten ruhen, rasten 2
drinkgeld n Trinkgeld 2
fooi m Trinkgeld 2
smeren schmieren, streichen 2
afwachting f : in afwachting (van) in Erwartung (von) 2
opschieten vorwärts kommen, sich beeilen; sich vertragen 2
gedrag n Benehmen, Verhalten 2
parkeren parken 2
snijden (sneed - gesneden) schneiden 2
haar n Haar 2
inhoud m Inhalt 2
koop m Kauf 2
ster m Stern 2
parfum n Parfüm 2
zuiden n Süden 2
schip n Schiff 2
gerust ruhig, unbesorgt 2
rechterhand m rechte Hand, Rechte 2
zee m Meer, See f 2
loon n Lohn 2
wind m Wind 2
springen (sprong - gesprongen) springen 2
opera m Oper 2
misdoen verbrechen 2


Abschnitt 13

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
persik m Pfirsich 2
opname m Aufnahme 2
wonder n Wunder 2
verf m Farbe, Anstrich 2
verspreiden verbreiten 2
ontbijten frühstücken 2
achternaam m Nachname 2
gebaar n Gebärde 2
overschot n Überschuss, Rest 2
scheuren reißen 2
stelen (stal - gestolen) stehlen 2
kamer m Zimmer 2
hoek m Ecke 2
wapen n Waffe; Wappen 2
sportief sportlich 2
namiddag m Nachmittag 2
muur m Mauer 2
stijl m Stil 2
klacht m Beschwerde, Klage 2
regisseur m / regisseuse f Regisseur / Regisseurin 2
grootte m Größe 2
varkensvlees n Schweinefleisch 2
omdraaien umdrehen 2
afdeling f Abteilung 2
sindsdien seitdem, -her 2


Abschnitt 14

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
bezichtigen besichtigen, ansehen 2
vreemd fremd; seltsam, merkwürdig 2
entree m Eintritt 2
park n Park 2
blaar m (Brand,_Wund)Blase 2
duizend tausend, eintausend 2
verwijten vorwerfen 2
zin hebben (in) Lust haben (auf) 2
of ... of entweder ... oder 2
trek in hebben/krijgen Lust haben/bekommen auf 2
zinvol sinnvoll 2
garanderen garantieren 2
vasthouden festhalten 2
postkantoor n Post, Postamt 2
vliegtuig n Flugzeug 2
fijn fein 2
teleurstellen enttäuschen 2
voorbeeld n Vorbild 2
afbeelden abbilden; darstellen 2
bedenken bedenken; sich ausdenken 2
vaardig geschickt 2
ring m Ring 2
overeenkomst m Abkommen, Vereinbarung 2
liefst(e) sup am liebsten, liebste(r/s) 2
verraden verraten 2


Abschnitt 15

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
Gezondheid! Gesundheit! 2
gezondheid f Gesundheit 2
"dames en heren" "meine Damen und Herren" 2
hechtenis f Haft 2
storen stören 2
rug m Rücken 2
zus f, zuster f Schwester 2
straffen strafen 2
straf m Strafe 2
kruis n Kreuz 2
oor n Ohr 2
ontslagen entlassen 2
wenen weinen 2
volledig vollständig 2
bed n Bett 2
vanmiddag heute Mittag; heute Nachmittag 2
beddeken m Bettdecke 2
rommel m Kram, Zeug 2
karretje n Anhänger 2
betwist strittig; umstritten 2
kliniek f Klinik 2
aansluiting f Anschluss 2
landschap n Landschaft 2
blokkeren blockieren, sperren 2
gal m Galle 2


Abschnitt 16

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
brug m Brücke 2
geel gelb 2
afspraak m Verabredung, Vereinbarung, Termin 2
behandling f Behandlung 2
bezigheid f Beschäftigung, Tätigkeit 2
sneeuwn schneien 2
misdaad m Verbrechen 2
grap m, grapje n Spaß, Scherz 2
held m Held 2
aanvraag m Bewerbung; Anfrage 2
dat klopt. das stimmt. 2
paar n Paar 2
overleg n Beratung, Besprechung 2
de olie verversen Öl wechseln 2
wordt vervolgt Fortsetzung folgt 2
prettig vinden sich freuen 2
bijplaatsen aufstellen 2
welk/e welches / welche(r) 2
op de hoogte brengen benachrichten, "auf den neuesten Stand bringen" 2
seksueel sexuell 2
bedoeling f Absicht 2
taxi m Taxe 2
drinken (dronk - gedronken) trinken 2
stijgen (steeg - gestegen) (auf)steigen 2
gloeilamp m Glühbirne, -lampe 2


Abschnitt 17

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
deelneming f Teilnahme 2
geld wisselen Geld umtauschen 2
in de steek laten im Stich lassen 2
uitlating f Äußerung 2
vriendelijk freundlich 2
rode ciffers fig: rote Zahlen 2
uitstekend ausgezeichnet 2
schenken (schonk - geschonken) schenken, spenden, stiften 2
kalm ruhig, gefasst 2
raak treffend; getroffen 2
huurder m Mieter 2
Hongarije n Ungarn 2
verlengen verlängern 2
hoeveel kost dat? wieviel kostet das? 2
acteur m / actrice f Schauspieler / Schauspielerin 2
buiten draußen 2
gouden golden 2
hoogst sup höchst 2
diegene derjenige / diejenige 2
tandenborstel m Zahnbürste 2
buurman m / buurvrouw f Nachbar / Nachbarin 2
Afrika n Afrika 2
liter m Liter 2
schot n Schuss 2
slag m Schlag 2


Abschnitt 18

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
vork m Gabel 2
trakteren ausgeben, spendieren; bewirten 2
inzameling f Sammlung 2
grijs grau 2
vriendin f Freundin 2
eenentwintig einundzwanzig 2
slapen (sliep - geslapen) schlafen 2
voldoende ausreichend, genügend 2
zakdoek m Taschentuch 2
Belg/ische m/f Belgier / Belgierin 2
nood m Not 2
huren mieten 2
rechtvaardig gerecht 2
zover soweit 2
goud n Gold 2
bruin braun 2
spannend spannend 2
gezond gesund 2
geweldig gewaltig, mächtig 2
voegen fügen 2
bloes m Bluse 2
nogmaals nochmals 2
hebt: jij hebt du hast 2
fax m Fax 2
wettig legal, gesetzlich 2


Abschnitt 19

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
pink m kleiner Finger 2
bedienen bedienen 2
behoefte m Bedürfnis 2
aanvaring f Annahme; Übernahme 2
moed m Mut 2
fase m Phase 2
uitzien aussehen; sich umsehen 2
allicht zweifellos, selbstverständlich, sicher(lich) 2
adres n Adresse 2
wippen wippen; aufspringen; stürzen 2
"... zeker" "..., nehme ich an" 2
voorlopig vorläufig 2
alstublieft,_a.u.b. bitte 2
parkeerterrein n Parkplatz 2
parkeerplaats m Parkplatz 2
ernaast daneben 2
op slot zetten anschließen (Fahrrad) 2
schaduw m Schatten 2
India n Indien 2
tikken klopfen; tippen 2
erheen (da)hin, hinüber 2
paard n Pferd 2
officier van justitie Staatsanwalt 2
steunen stützen 2
verzekering f Versicherung 2


Abschnitt 20

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
bescheiden bescheiden 2
inkomen n Einkommen 2
vakantie f Urlaub 2
hallo hallo 2
congres n Kongress 2
gids m Führer 2
conferentie f Konferenz 2
dertig dreißig 2
catastrofe m Katastrophe 2
dorst hebben Durst haben, durstig sein 2
ramp m Katastrophe 2
wederzijds gegenseitig 2
moeite m Mühe 2
Nederland n Niederlande 2
koor n Chor 2
oprecht aufrichtig 2
wijn m Wein 2
langs entlang 2
nadenken nachdenken 2
denken (dacht - gedacht) (nach)denken 2
lenen leihen, ausborgen 2
hou: ik hou van je ich liebe dich 2
maat m (Konfektions)Größe, Maß; Kamerad 2
tot ziens! auf Wiedersehen! 2
instappen einsteigen 2


Abschnitt 21

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
test m Test 2
tegenkomen begegnen 2
sein n Signal 2
verrassing f Überraschung 2
inlichten Auskunft geben; benachrichtigen 2
eer m Ehre 2
echt m Ehe 2
keuken m Küche 2
arresteren verhaften 2
baal m Ballen 2
bloed n Blut 2
badpak n Badeanzug 2
Australië n Australien 2
je² dir / dich unbetonte Kurzform 2
bewijs n Beweis, Nachweis 2
bedrag n Betrag 2
duiken (dook - gedoken) tauchen 2
binnenkort demnächst, in Kürze 2
neus m Nase 2
mond m Mund 2
ik ben verbrand ich habe einen Sonnenbrand 2
plant m Pflanze 2
hoest m Husten 2
ik heet ... ich heiße ... 2
zacht weich; leise 2


Abschnitt 22

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
motor m Motor 2
regen m Regen 2
verlagen senken, erniedrigen 2
heffing f Gebühr 2
uitnodiging f Einladung 2
afscheid n Abschied 2
bier n Bier 2
lot n Los (a.fig) 2
staking f Streik 2
afgesloten p.perf gesperrt 2
sprong m Sprung 2
aangifte f Anzeige 2
mengen mischen 2
afsnijden abschneiden 2
centimeter m Zentimeter 2
mug m Mücke 2
breken (brak - gebroken) (zer)brechen, reißen 2
voren vorn(e) 2
bijvoorbeeld zum Beispiel 2
ooit jemals, irgendwann 2
voorwerp n Gegenstand 2
zot albern 2
schilder m Maler 2
ontzettend entsetzlich 2
juridisch juristisch 2


Abschnitt 23

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
fuif m Feier, Party 2
tegenhouden aufhalten. stoppen 2
glas n Glas 2
het volgend jaar nächstes Jahr 2
kerkhof n Friedhof 2
branden brennen 2
rivier m Fluss 2
huilen weinen, heulen 2
première m Premiere, Erst-, Uraufführung 2
biblioteek m Bibliothek 2
wiel n Rad 2
limonade f Limonade 2
vooruit voran, voraus 2
schriftelik schriftlich 2
teveel zuviel 2
ergens anders woanders, anderswo, irgendwo anders 2
letten (op) beachten, achten (auf) 2
solidariteit f Solidarität 2
spijten (speet - gespeten) leidtun, bedauern 2
gat n Loch 2
Kerstmis m, Kerst m Weihnachten 2
koffie m Kaffee 2
omroep m Rundfunk, Funk 2
rukken reißen, zerren 2
trainen trainieren 2


Abschnitt 24

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
op tijd rechtzeitig 2
storm m Sturm 2
Azië n Asien 2
eeuwig ewig 2
blij froh 2
ongeveer ungefähr 2
gordel m Gurt, Gürtel 2
omstreeks ungefähr 2
verwekken erzeugen 2
orkest n Orchester 2
onderwijs n Unterricht 2
mededeling f Mitteilung 2
duivel m Teufel 2
aanmelden anmelden 2
gebrek n Mangel; Gebrechen 2
tas m Tasche 2
vis m Fisch 2
lijk n Leiche 2
mengeling f Mischung 2
Kroatië n Kroatien 2
's ochtends morgens 2
elektriciteit f Strom; Elektrizität 2
verkoudheid f Schnupfen, Erkältung 2
poeder n Puder, Pulver 2
verbergen verbergen 2


Abschnitt 25

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
kers m Kirsche 2
welkom willkommen 2
taart n Kuchen, Torte 2
het beu zijn es satt haben 2
ingewikkeld kompliziert 2
omgekeert umgekehrt 2
het zat zijn es satt haben 2
overvallen überfallen 2
opleiden ausbilden 2
zanger m, zangeres f Sänger / Sängerin 2
jaloers eifersüchtig 2
België n Belgien 2
gewend gewohnt 2
huur m Miete 2
nagerecht n Nachtisch 2
besef n Bewusstsein 2
's nachts nachts 2
ergens irgendwo 2
borstel m Bürste 2
aandacht m Aufmerksamkeit 2
attentie f Aufmerksamkeit 2
wending f Wendung, Wende 2
toegang m Zutritt, Zugang 2
snelweg m Autobahn, Schnellstraße 2
vinger m Finger 2


Abschnitt 26

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
prins m Prinz 2
aanwezig anwesend 2
zindelijk sauber, reinlich 2
poot m Tatze, Pfote; Bein 2
akkoord n Abkommen; Einverständnis 2
uitbreiden ausbreiten, ausdehnen, erweitern 2
geboorte m Geburt 2
geheim n Geheimnis 2
proper sauber 2
uithoren aushorchen 2
roken rauchen 2
reclame m Reklame, Werbung 2
vrolijk fröhlich 2
pond n Pfund (500g); Pfund (£) 2
oplossen (auf)lösen 2
achteren hinten 2
haven m Hafen 2
vluchten flüchten, fliehen 2
beloofd p.perf versprochen 2
aantal n Anzahl 2
weide m Wiese 2
thuis zu Hause 2
probleem n Problemen 2
verdenken verdächtigen 2
drastisch drastisch 2


Abschnitt 27

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
rok m Rock 2
engel m Engel 2
voorzichtig vorsichtig 2
ijs n Eis 2
aankomen eintreffen, ankommen 2
kous m Strumpf 2
vermogen n Vermögen 2
beschermen (be)schützen 2
scheiden scheiden 2
cadeau n, kado n Geschenk 2
lichamelijk körperlich 2
ontslag n Entlassung 2
onmogelijk unmöglich 2
bezwaar n Beschwerde 2
bestellen bestellen; zustellen 2
indienen einreichen 2
uitzonderlijk außerordentlich 2
redeneren argumentieren 2
sollicitant m / sollicitante f Bewerber / Bewerberin 2
sneeuw m Schnee 2
stoel m Stuhl 2
triest, triestig traurig 2
verdrietig traurig 2
vak n Fach 2
hartelijk herzlich 2


Abschnitt 28

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
paus m Papst 2
betreden betreten 2
vlucht m Flug 2
zodra sobald 2
opwaarderen aufwerten, aufladen 2
spellen buchstabieren 2
verlof n Erlaubnis; Urlaub 2
telefax, fax m Telefax, Fax 2
wakker maken wecken 2
uitstappen aussteigen 2
fabriek f Fabrik 2
beschaafd gebildet, zivilisiert 2
sterkte m Stärke 2
talent n Talent 2
gozer m Typ, Kerl 2
greep m Griff 2
contant bar 2
plaatje n Platte 2
tekening f Zeichnung 2
kilo n Kilo(gramm) 2
behoorlijk passend, ordentlich 2
catalogus m Katalog 2
temperatuur f Temperatur 2
godsdienst m Religion 2
schoen m Schuh 2


Abschnitt 29

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
architektuur f Architektur 2
vijand m Feind 2
messtal meistens 2
prikken pieksen; stechen, spritzen 2
verwant verwandt 2
aanzoek n Bitte 2
oplichten aufheben; prellen 2
schouder m Schulter 2
ingang m Eingang 2
sfeer m Atmosphäre, Sphäre 2
oplossing f Auflösung 2
wennen (sich) gewöhnen 2
Noorwegen n Norwegen 2
levensmiddel n Lebensmittel 2
overval m Überfall 2
Denenmarken n Dänemark 2
duurder comp teurer 2
redelijk vernünftig 2
zinnig vernünftig 2
gek verrückt, toll 2
overlaten (aan) überlassen, übrig lassen 2
apotheek f Apotheke 2
alcohol m Alkohol 2
meevallen die Erwartungen übertreffen 2
schreeuwen schreien 2


Abschnitt 30

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
verkrijgbaar erhältlich 2
gillen schreien, kreischen 2
olie m Öl 2
vlees n Fleisch 2
aanbeveling f Empfehlung 2
verzinnen (verzon - verzonnen) erfinden 2
monster n Muster; Probe 2
uitvinden erfinden 2
afhankelijk abhängig 2
vuist m Faust 2
toeval n Zufall 2
nul null 2
geheim geheim 2
pijn m Schmerz 2
teruggaan zurückgehen 2
beïnvloeden beeinflussen 2
vleugel m Flügel 2
golf n Golf 2
waaien wehen 2
openingstijden pl m Öffnungszeiten Pl 2
waardevol wertvoll 2
opslaan speichern COMP 2
volop reichlich 2
veroveren erobern 2
fles m Flasche 2


Abschnitt 31

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
jurk m Kleid 2
liegen (loog - gelogen) lügen 2
paraplu m Regenschirm 2
traag träge 2
staal n Stahl; Probe 2
telefoonnummer n Telefonnummer 2
remmen bremsen 2
wat jammer! wie schade! 2
vergadering f Besprechung; Versammlung 2
Nederlands, "(NL)" niederländisch 2
opduiken auftauchen 2
aardig nett 2
baden (baadde - gebaad) baden 2
vergoeding f Gebühr; Vergütung 2
verstaanbaar verständlich 2
zenuwen (ugs:) nerven 2
netjes nett 2
bevelen (beval - bevolen) anweisen, befehlen 2
vlies n Haut 2
huid m Haut 2
't spijt me. tut mir leid. 2
momenteel momentan 2
opmerking f Bemerkung 2
huwelijk n Heirat, Ehe, Hochzeit 2
aanmerking f Bemerkung 2


Abschnitt 32

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
monument n Denkmal 2
kanaal n Kanal 2
nicht f Nichte; Kusine 2
lente f Frühling 2
gewoonlijk gewöhnlich 2
droog trocken 2
bruut brutal 2
boot m Boot 2
dwars quer 2
zand n Sand 2
salaris n Gehalt 2
toost m Toast 2
grappig lustig 2
Luxemburg n Luxemburg 2
vissen fischen, angeln 2
lollig lustig 2
roos m Rose 2
fierheid f Stolz 2
wat flauw! sei nicht kindisch! 2
geneesmiddel n Medikament, Arznei 2
eerlijk ehrlich 2
seks m, sex m Sex 2
schorsen unterbrechen 2
haten hassen 2
vervallen ver-, entfallen 2


Abschnitt 33

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
eigenaar m Eigentümer 2
fiets m Fahrrad 2
nieuws n Neuigkeiten; Nachrichten 2
boterham m belegtes Brot 2
brood n Brot 2
koel kühl 2
kalmeren (sich) beruhigen 2
leraress f Lehrerin 2
snelheid f Geschwindigkeit 2
hoed m Hut 2
smal schmal 2
toegeven zugeben 2
toedienen versetzen, verabreichen 2
geldig gültig 2
uitstap m, uitstapje n Ausflug 2
gas n Gas 2
medicijn n Medizin 2
graf n Grab 2
's morgens morgens, vormittags 2
vermoeid müde, ermüdet 2
aan uw rechterhand zu Ihrer Rechten 2
overgaan übergehen; vorübergehen 2
vereisen erfordern 2
moe müde 2
knie m Knie 2


Abschnitt 34

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
leeuw m Löwe 2
koffie met melk Kaffee mit Milch 2
achteraf hinterher 2
kroon m Krone 2
officier m Offizier 2
neer nieder, hinunter 2
toevallig zufällig 2
avontuur n Abenteuer 2
curieus seltsam 2
onnozel einfältig, harmlos; albern 2
voorschrift n Vorschrift, Anweisung 2
steek m Stich 2
aflopen ablaufen 2
hoeveel wieviel, wie viel(e) 2
broek m Hose 2
een paket versturen ein Paket aufgeben / verschicken 2
tent m Zelt 2
rumoer n Lärm 2
verdienste m Verdienst 2
lawaai n Lärm 2
gebruik n Gebrauch, (Be)Nutzung 2
oever m Ufer 2
Tsjechië n Tschechien 2
schilderij n Gemälde 2
eenzaam einsam 2


Abschnitt 35

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
borst m Brust 2
ingebouwd p.perf eingebaut, integriert 2
elkaar einander 2
afwachten abwarten 2
samenwerken zusammenarbeiten 2
kust m Küste 2
mekaar einander 2
vuilnis n Müll 2
wortel m Wurzel 2
aanwinst m Zuwachs 2
Portugal n Portugal 2


Spezialwortschatz

Abschnitt 1

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
trouwen heiraten 3
aangenaam angenehm 3
plezant angenehm 3
prettig angenehm 3
lokaal n Lokal 3
hals m Hals 3
stilte m Stille 3
kwartaal n Vierteljahr, Quartal 3
veertig vierzig 3
plafond n Decke 3
deken m Decke 3
normaal normalerweise 3
sigaret m Zigarette 3
vertrekken abfahren, abreisen 3
vijftig fünfzig 3
vrucht m Frucht 3
oproepen aufrufen, einberufen 3
jam m Marmelade 3
razen toben, rasen 3
eigenschap m Eigenschaft 3
aan de lijn blijven am Apparat bleiben 3
golf m Welle, Woge 3
grof grob 3
uitgang m Ausgang 3
vlam m Flamme 3


Abschnitt 2

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
kapitein m Kapitän 3
zielig kläglich, traurig 3
zwemmen (zwom - gezwommen) schwimmen 3
voorgevel m Fassade 3
koe f Kuh 3
naakt nackt 3
schampen streifen 3
gunst m Gunst 3
roeren rühren 3
nut n Nutzen 3
verblijf n Aufenthalt 3
opvoeding f Erziehung 3
tand m Zahn 3
waarschuwing f Warnung 3
mes n Messer 3
"Sorry, ik ben verkeerd verbonden." "Entschuldigung, ich bin verkehrt verbunden." 3
gezang n Gesang 3
raar seltsam, merkwürdig 3
zwerven (zwierf - gezworven) umherstreifen, wandern 3
schijf m Scheibe, Platte; Festplatte COMP 3
misselijk übel 3
opgelucht erleichtert 3
medicijnen Medikamente 3
gezellig gemütlich, gesellig, nett 3
Finland n Finnland 3


Abschnitt 3

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
dwalen (sich) irren 3
drankje n Getränk 3
wiegen wiegen 3
nieuwen erneuern 3
zich vergissen sich irren 3
cel m Kabine, Zelle 3
onverwacht, onverwachts unerwartet 3
vernieuwen erneuern 3
café n Café, Kneipe 3
golven wallen 3
rouwen trauern 3
Belgisch, "(BE)" belgisch 3
besturen lenken; verwalten 3
schrik m Schreck 3
onrecht n Unrecht 3
Ierland n Irland 3
sollicitatie f Bewerbung 3
gitaar m Gitarre 3
excuseren entschuldigen 3
verontschuldigen entschuldigen 3
mensdom n Menschheit 3
zenuw m Nerv 3
toren m Turm 3
seinen signalisieren; blinken; funken 3
gsm m Handy 3


Abschnitt 4

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
grondig gründlich 3
lui faul, träge 3
ruilen austauschen, umtauschen, tauschen 3
ophouden aufhören 3
mobiltje n Handy 3
vervoeren transportieren 3
stoppen aufhören 3
poes m (ugs:) Katze 3
bloem m Blüte; Blume; Mehl 3
kat f Katze 3
vertalen übersetzen 3
roze rosa 3
ongelofelijk unglaublich 3
hedendaags Gegenwarts-, zeitgenössisch 3
vervanging f Ersatz, Vertretung 3
zekering f Sicherung 3
glimmen (glom - geglommen) glimmen; glänzen 3
stiekem (ugs:) heimlich 3
opmeten vermessen 3
voorleiden vorführen 3
gram m Gramm 3
klooster n Kloster 3
wanhopig verzweifelt 3
aankunnen bewältigen; aushalten 3
vrees m Furcht, Befürchtung 3


Abschnitt 5

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
muis m (pl: muizen) Maus 3
oproep m Aufruf 3
vernietigen vernichten 3
sleutel m Schlüssel 3
cake m Kuchen 3
koek m Kuchen 3
meepaken mitnehmen 3
meenemen mitnehmen 3
gehuwd verheiratet 3
getrouwd verheiratet 3
verbreken unterbrechen; zerbrechen 3
inspanning f Anstrengung, Strapaze 3
faillissement n Konkurs 3
verschrikkelijk schrecklich 3
glad glatt 3
installatie f Installation 3
wolk m Wolke 3
recept n Rezept 3
verbranden verbrennen 3
opdragen beauftragen; hinauftragen; auftragen 3
Centraal Station n Hauptbahnhof 3
buik m Bauch 3
waarop worauf 3
origineel n Original 3
bezuinigen einsparen 3


Abschnitt 6

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
opbellen telefonieren, anrufen 3
besparen (ein)sparen 3
weerhouden zurückhalten 3
bol m Kugel 3
kogel m Kugel 3
aanbevolen empfohlen 3
genoegen n Vergnügen 3
dwang m Zwang 3
laan m Allee 3
melk m Milch 3
glimlach m Lächeln 3
uitverkocht ausverkauft 3
geriefelijk bequem 3
knap hübsch 3
afhalen abholen 3
zenden (zond - gezonden) senden 3
koningin f Königin 3
bewerken bearbeiten 3
leugen m Lüge 3
kroeg m Kneipe 3
aantrekken anziehen 3
zich aantrekken sich anziehen (a.fig) 3
opereren operieren 3
geduld n Geduld 3
mis verfehlt 3


Abschnitt 7

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
bloeien blühen 3
druk belebt,_voll,_stark besucht/befahren/... 3
gieten (goot - gegoten) gießen 3
dakloos obdachlos 3
onveilig unsicher 3
kil kühl, nasskalt 3
juichen jubeln 3
hoezo wieso 3
kreeft m Krebs 3
kanker m Krebs 3
strand n Strand 3
verbazen erstaunen 3
dom dumm 3
jacht¹ m Jagd 3
vrijlating f Freilassung 3
negeren ignorieren 3
haan m Hahn 3
lelijk hässlich, übel 3
uitvinding f Erfindung 3
verzadigd gesättigt, satt 3
pas op! Vorsicht! 3
afpakken wegnehmen; abnehmen 3
verstand n Verstand, Vernunft 3
ontvoeren entführen 3
gebak n Kuchen, Gebäck 3


Abschnitt 8

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
moedig mutig 3
somber düster 3
bende m Bande 3
lidmaatschap n Mitgliedschaft 3
trap m Treppe 3
t.v. m Fernseher 3
vijftien fünfzehn 3
uniek einzigartig 3
bron m Brunnen 3
biologisch biologisch 3
hopelijk hoffentlich 3
jagen (joeg - gejaagd) jagen 3
duurzaam dauerhaft, beständig 3
schaap m Schaf 3
bezweren beschweren 3
minst sup am wenigsten 3
ketting m Kette 3
logement n Unterkunft 3
onderdak n Unterkunft 3
slikken schlucken (a.fig) 3
aankomst f Ankunft 3
afleggen ablegen 3
bereikbaar erreichbar 3
tearoom m Café, Kaffeehaus 3
bijlange bei weitem 3


Abschnitt 9

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
smeerlap m (ugs:) Schwein 3
kruispunt n Kreuzung 3
kou n Kälte 3
akkoord. einverstanden. 3
varken n Schwein ZOO 3
shock m Schock 3
beheren verwalten 3
keel m Hals, Kehle 3
supermarkt m Supermarkt 3
geheugen n Gedächtnis; Speicher COMP 3
opkijken (van) staunen (über) 3
uitwerken sich auswirken 3
spreekuur n Sprechstunde 3
opzien staunen 3
benieuwd gespannt 3
flauw flau, matt, öde 3
verkoop m Vertrieb 3
kostuum n Anzug, Kostüm 3
schelden (schold - gescholden) schimpfen 3
licentie f Lizenz 3
begeleiding f Begleitung 3
laboratorium n, labo n Labor 3
lomp ungeschickt; grob 3
zilver n Silber 3
kluis m Schließfach, Tresor; Zelle 3


Abschnitt 10

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
zuur sauer 3
splijten (spleet - gespleten) spalten 3
honger m Hunger 3
heuglijk denkwürdig; erfreulich 3
beu sauer (fig) 3
verbroken p.perf unterbrochen 3
heimelijk heimlich, verstohlen 3
buit m Beute 3
fraude m Betrug 3
braaf brav 3
overmaken überweisen 3
benzinepomp m Tankstelle 3
verwijzen überweisen 3
groente(n) m Gemüse Sg 3
middag m Mittag 3
wantrouwen misstrauen 3
schrikken (schrok - geschrokken) erschrecken 3
adem m Atem 3
hitte f Hitze 3
verwerken verarbeiten, verwerten 3
openbreken aufbrechen 3
alsof als ob 3
prinses f Prinzessin 3
receptie f Empfang, Rezeption 3
regenjas m Regenmantel 3


Abschnitt 11

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
tragisch tragisch 3
telefoongids m Telefonbuch 3
slopen schleifen; abreißen, verschrotten 3
eetlokaal n Gaststätte, Wirtshaus 3
vlot flott 3
hetzelfde dasselbe 3
ontbijt n Frühstück 3
beschrijving f Beschreibung 3
vlek m Fleck 3
weduwe f Witwe 3
toilet n Toilette 3
uitlopen auslaufen 3
plek m Fleck 3
onthaal n Empfang, Bewirtung 3
pas soeben 3
inbouwen einbauen 3
orgel n Orgel 3
drank m Trank, Getränk 3
beschikbaar verfügbar 3
tandstoker m Zahnstocher 3
allerlei allerlei 3
hoesten husten 3
veroordeling f Verurteilung 3
middeleeuwen pl m Mittelalter Sg 3
tram m Straßenbahn 3


Abschnitt 12

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
bevel n Befehl 3
kleren pl n Kleider Pl 3
onaangenaam unangenehm 3
raden (er)raten 3
uniform m Uniform 3
saai langweilig 3
voetganger m Fußgänger 3
sieraad n Schmuck 3
vloed m Flut 3
benzine m Benzin 3
vertraging f Verspätung 3
mis gegaan schief gegangen 3
inwinnen (Erkundigungen:) einholen 3
paprika m Paprika 3
betwijfelen bezweifeln 3
raadsel n Rätsel 3
zwanger schwanger 3
berekenen berechnen 3
pyjama m Schlafanzug 3
kast m Schrank, Kasten 3
fluiten (floot - gefloten) pfeifen 3
speelplaats m Spielplatz 3
inbegrepen eingeschlossen, inbegriffen, inklusive 3
vechter m Kämpfer 3
geen toegang kein Zutritt 3


Abschnitt 13

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
opstaan aufstehen 3
speeltuin m Spielplatz 3
garage m Garage; (Auto)Werkstatt 3
humeur n Laune 3
zaktelefoon m Mobiltelefon, Handy 3
desnoods notfalls 3
soort n Sorte 3
beuk m Buche BOT 3
dankbaar dankbar 3
paniek m Panik 3
voorkeur m Vorliebe, Vorzug 3
bocht m Kurve 3
lip m Lippe 3
alcohovrij alkoholfrei 3
dief m Dieb 3
dagboek n Tagebuch 3
matras n Matratze 3
Beterschap! Van harte beterschap! Gute Besserung! 3
belegen besprechen; vorbestellen, reservieren 3
bellen klingeln, läuten, anrufen 3
neiging f Neigung 3
zich verspreiden sich verlaufen 3
vuilnisemmer m Mülleimer 3
gevoelig empfindlich, sensibel 3
hemd n Hemd 3


Abschnitt 14

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
belonen belohnen 3
periode m Periode; Epoche 3
pluim m Feder 3
inpakken einpacken, -wickeln 3
goesting f (BE:) Lust 3
pijn hebben Schmerzen haben 3
overhemd n Hemd 3
meteen (so)gleich 3
gratis gratis, umsonst 3
enig/e irgendein / irgendeine 3
koekje n Gebäck; Keks 3
jaargetijde n Jahreszeit 3
lunch m Mittagessen 3
de provinciale Weg Landstraße 3
bevestiging f Bestätigung 3
herhaling f Wiederholung 3
dof dumpf, matt 3
hert n Hirsch 3
verhuurder m Vermieter 3
bloesem m Blüte BOT 3
onderhemd n Unterhemd 3
vergissen (irren) 3
uitleveren ausliefern 3
honger hebben Hunger haben, hungrig sein 3
zelfmoord m Selbstmord 3


Abschnitt 15

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
schijn m Schein, Anschein 3
wonde m, wond m Wunde 3
ontploffen explodieren 3
hamer m Hammer 3
uitzoeken aussuchen 3
letter m Buchstabe 3
geoorloofd zulässig 3
kampeerterrein n Zeltplatz 3
procureur m (BE:) Staatsanwalt 3
te huur zu vermieten 3
plank m Brett 3
drogisterij f Drogerie 3
dom m Dom 3
slim schlau, klug, listig 3
hel m Hölle 3
verkeerslicht n Ampel 3
verhuren vermieten 3
inzien einsehen 3
beseffen einsehen 3
jammer schade 3
wielrijder m Radfahrer 3
thee m Tee 3
opgroeien aufwachsen 3
fietser m Radfahrer 3
toeslag m Zuschlag 3


Abschnitt 16

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
zwieren schwingen 3
paradijs n Paradies 3
eindeloos endlos 3
vreten fressen 3
mist m Nebel 3
schat m Schatz 3
sloop¹ m Abriss 3
tapijt n Teppich 3
dierentuin m Zoo, Tierpark 3
metselaar m Maurer 3
ticket n Ticket, Fahrkarte 3
wraak m Rache 3
turnen turnen 3
bezichtiging f Besichtigung 3
oom m Onkel 3
azijn m Essig 3
aanraken berühren, anfassen 3
slaap m Schlaf 3
kopie m Kopie 3
ophalen hoch-, aufziehen; abholen 3
plaag m Plage 3
onderschatten unterschätzen 3
strip m Streifen 3
rund n Rind 3
e-brief m E-Mail 3


Abschnitt 17

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
zonnebrand m Sonnenbrand 3
tandpasta m Zahnpasta 3
T-shirt n T-Shirt 3
zat satt; (ugs: betrunken) 3
stoken heizen; aufheizen (a.fig.) 3
fruit n Obst 3
koffer m Koffer 3
ondertitel m Untertitel TV 3
geaardheid f Beschaffenheit 3
zalig herrlich, selig 3
snurken schnarchen 3
specialiteit f Spezialität 3
tarief n Fahrpreis, Tarif 3
pak n Anzug 3
primitief primitiv 3
attentie! Achtung! 3
aanbesteding f Ausschreibung 3
rijkdom m Reichtum 3
blijken (bleek - gebleken) sich herausstellen, sich ergeben 3
let op! Achtung! 3
verdieping f Stockwerk, Etage 3
ondergang m Untergang 3
kinderachtig kindisch 3
broer en zus Geschwister 3
uitweg m Ausweg 3


Abschnitt 18

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
luister m Pracht, Glanz 3
bedriegen (bedroog - bedrogen) betrügen; trügen 3
directie f Geschäftsleitung 3
onzijdig neutral; sächlich GRAM 3
aarzelen zögern, schwanken 3
ontspannen entspannen 3
paleis n Palast 3
halte f Haltestelle 3
zich schamen sich schämen 3
plakje n Scheibe (Wurst) 3
Pasen pl m Ostern 3
lullig dumm, doof 3
werf m Werft 3
reparatie f Reparatur 3
schoondochter f Schwiegertochter 3
netelig heikel 3
deugd m Tugend 3
naïef naiv 3
waarvoer wofür 3
motorfiets m, motor m Motorrad 3
smaken schmecken 3
hoofdkussen n Kopfkissen 3
toezicht n Aufsicht; Überwachung 3
dokter m Doktor 3
oprichten aufrichten 3


Abschnitt 19

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
buigen (boog - gebogen) sich biegen, sich (ver)beugen 3
reservering f Reservierung 3
schromen (sich) scheuen, zurückschrecken 3
brons n Bronze 3
loeien heulen 3
riskeren riskieren 3
kaak m Kiefer ANAT 3
bakken backen 3
vlooienmarkt m Flohmarkt 3
brouwerij f Brauerei 3
tong m Zunge 3
bot n Knochen 3
kaars m Kerze 3
vettig fett, fettig 3
circus n Zirkus 3
saus m Soße 3
onzin m Unsinn 3
molen m Mühle 3
enkeltje n einfache Fahrkarte 3
inenten (p.perf: ingeënt) impfen 3
schok m Schock; Stoß 3
slof m Stange (z.B.: Zigaretten) 3
sloot m Graben 3
zwembroek m Badehose 3
duidelijkheid f Deutlichkeit, Klarheit 3


Abschnitt 20

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
couvert n Gedeck 3
zenuwachtig nervös 3
een kopje koffie eine Tasse Kaffee 3
metro m U-Bahn, Metro 3
nerveus nervös 3
haas m Hase 3
evenwicht n Gleichgewicht 3
aardappel m Kartoffel 3
voorhoofd n Stirn 3
prutsen basteln; pfuschen 3
vaardigheid f Geschick 3
overstuur durcheinander 3
eenzaamheid f Einsamkeit 3
inbreker m Einbrecher 3
kuur m Laune; Kur 3
verbaasd erstaunt 3
plakken kleben 3
logisch logisch 3
boekhandel m Buchhandlung 3
te dicht oprijden zu dicht auffahren 3
vervelend langweilig; ärgerlich 3
Slovenië n Slowenien 3
weggaan weggehen 3
geruis n Geräusch 3
duimen drukken die Daumen drücken 3


Abschnitt 21

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
geluid n Geräusch 3
munt m Münze 3
hiernaast nebenan 3
helder heiter MET 3
commissaris m Kommissar 3
bijten (beet - gebeten) beißen 3
deftig vornehm, würdig 3
diefstal m Diebstahl 3
inwijden einweihen 3
zout n Salz 3
gordijn n Gardine 3
telefoneren telefonieren 3
bekaf erschöpft 3
pardon! Entschuldigung! 3
binnenkomen hereinkommen 3
objektief objektiv 3
eetzaal m Speisesaal 3
tegenslag m Missgeschick; Rückschlag 3
uitbetalen auszahlen 3
waaran woran 3
onlangs neulich 3
sympathiek sympathisch 3
verhuizen umziehen 3
onkleden sich umziehen 3
hok n Stall, Schuppen, Käfig, Kasten 3


Abschnitt 22

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
pomp m Pumpe; (ugs: Tankstelle) 3
loodgieter m Klempner 3
anbesteden ausschreiben 3
bes m Beere 3
ziekenfonds n Krankenversicherung 3
daarnet vorhin, soeben 3
zakenman m Geschäftsmann 3
gejuich n Jubel 3
loochenen leugnen, abstreiten 3
wreed grausam 3
prostitutie f Prostituierte 3
waanzin m Wahnsinn 3
overnachting f Übernachtung 3
Is ... toegestaan? Darf man ...? 3
taboe n Tabu 3
speelfilm m Spielfilm 3
zak m Sack; Tüte 3
gemeen gemein 3
kalkoen m Truthahn 3
beginner m Anfänger 3
w.c. m Toilette, WC 3
smakelijk eten! guten Appetit! 3
leer n Leder 3
accu m Akku; (Auto)Batterie 3
verkrachten vergewaltigen 3


Abschnitt 23

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
appel m Apfel 3
verpleegster f Krankenschwester 3
sjouwen schleppen; sich abrackern 3
stuk kaputt 3
ijzer n Eisen 3
stal m Stall 3
voorgerecht n Vorspeise 3
sneu kaputt 3
kaas m Käse 3
evenmin ebenso wenig 3
belachelijk lächerlich 3
natuurkundig physikalisch 3
ontspanning f Entspannung 3
wedden wetten 3
tussendoor zwischendurch 3
indrukwekkend beeindruckend, stattlich 3
zoet süß 3
versturen verschicken 3
toegangskaartje n Eintrittskarte 3
tabakswinkel m Tabakladen 3
tandarts m Zahnarzt 3
teen m Zehe 3
helling f (Ab)Hang, Neigung, Steigung 3
scheiding f Scheidung 3
olifant m Elefant 3


Abschnitt 24

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
faculteit f Fakultät 3
band m Reifen 3
stang m Stange 3
spijtig schade, bedauerlich 3
servet n Serviette, Mundtuch 3
te voet zu Fuß 3
gras n Gras 3
vergift n Gift 3
roddelen lästern 3
diagnose m Diagnose 3
mager mager 3
paddestoel m Pilz 3
gereserveerd reserviert 3
klok m Glocke 3
overspel n Ehebruch 3
opticien m Optiker 3
gehoor m Gehör 3
wiskunde m Mathematik 3
spijkerbroek m Jeans 3
la m Schublade 3
veertien vierzehn 3
mijl m Meile 3
cheque m Scheck 3
Liechtenstein n Liechtenstein 3
doos m Dose 3


Abschnitt 25

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
opslag m Zuschlag, Aufpreis 3
vochtig feucht 3
oogst m Ernte 3
jas m Jacke, Mantel 3
afbeelding f Abbildung 3
bagage m Gepäck 3
rinkelen klingeln 3
zestig sechzig 3
douche m Dusche 3
fietspad n Radweg 3
kennis f Kenntnis(se); Bekanntschaft 3
buis m Röhre, Rohr 3
vergunning f Erlaubnis 3
kenteken n Kennzeichen 3
spoedig bald(ig) 3
gebakje n Törtchen 3
ambulance m Krankenwagen 3
verliefd verliebt 3
Litouwen n Litauen 3
abuis n Irrtum 3
belastingdienst m Finanzamt 3
flesopener m Flaschenöffner 3
ronken schnarchen; brüllen 3
het regent. es regnet. 3
wassen waschen 3


Abschnitt 26

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
wandeling f Spaziergang 3
kamperen zelten 3
faxtoestel n Fax(gerät) 3
suiker m Zucker 3
verstikken ersticken 3
les m Lektion, (Unterrichts)Stunde 3
waardoor wodurch 3
Nederlander m / Nederlandse f Niederländer / Niederländerin 3
uitgezonderd ausgenommen 3
tante f Tante 3
geit m Ziege 3
onschuldig unschuldig 3
smeken flehen 3
rijst m Reis 3
kapper m Frisör 3
bestek n Besteck 3
lamp m Lampe 3
rauw roh 3
onderbroek m Unterhose 3
ontwijken ausweichen 3
vent m Kerl 3
zwaaien schwingen; schwanken, torkeln 3
ademen atmen 3
jarig zijn Geburtstag haben 3
fotograferen fotografieren 3


Abschnitt 27

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
kapot kaputt, defekt 3
zwembad n Schwimmbad, -becken 3
lossen aus-, entladen; löschen 3
transactie f Transaktion 3
folder m Prospekt 3
wervelkolom m Wirbelsäule 3
Oudejaarsavond m Silvester 3
gapen gähnen 3
schoonvader m Schwiegervater 3
beterschap m Besserung 3
derven (dierf - gedorven) entbehren 3
rijbewijs n Führerschein 3
slaapzak m Schlafsack 3
preek m Predigt 3
rap flink 3
voortdurend (an)dauernd 3
balkon n Balkon 3
kraken krachen 3
lastig lästig 3
pot m Kanne, Krug, Topf 3
naamwoord n Substantiv GRAM 3
voegen bij hinzufügen 3
voorrang m Vorrang; Vorfahrt 3
kaartje n Eintrittskarte,_Fahrkarte,_... 3
overdrijven übertreiben 3


Abschnitt 28

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
bestwil m : voor je eigen bestwil zu deinem eigenen Besten 3
reinigen reinigen 3
vuil schmutzig 3
natuurkunde m Physik 3
nergens nirgends 3
fysica m Physik 3
kist m Kiste, Truhe; Sarg 3
voetgangerszone m Fußgängerzone 3
ontvanger m Empfänger 3
druppel m Tropfen 3
maag m Magen 3
rundvlees n Rindfleisch 3
solliciteren sich bewerben 3
proberen (aus)probieren 3
vierkant viereckig 3
opzij beiseite; seitlich 3
douane m Zoll 3
warenhuis n Kaufhaus, Warenhaus 3
gelijk hebben Recht haben 3
beloning f Belohnung 3
drinkwater n Trinkwasser 3
worst m Wurst 3
ruiken (rook - geroken) riechen, wittern 3
slepen schleppen, schleifen 3
asbak m Aschenbecher 3


Abschnitt 29

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
ontruiming f Räumung 3
scheren rasieren 3
kap m Kappe 3
fornuis n Herd 3
opruiming f Räumung, "Räumungsverkauf" 3
doop m Taufe 3
heks f Hexe 3
proeven probieren 3
verdoemen verdammen 3
mantel m Mantel 3
verdomd! verdomme! verdammt! 3
natuurkundige m Physiker / Physikerin 3
fiche m Zettel 3
bak m Gefäß 3
oven m Ofen 3
excuus n Entschuldigung; Ausrede 3
vat n Fass 3
nationalteit f Nationalität 3
verzuimen versäumen 3
verbandtrommel m Verbandskasten 3
medelijden n Mitleid 3
begraven begraben, beerdigen 3
bord n Teller 3
boter m Butter 3
parasol m Sonnenschirm 3


Abschnitt 30

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
visum n Visum 3
opsporen aufspüren, ausfindig machen 3
trompet m Trompete 3
nat nass 3
oversteken überqueren 3
onverstaanbaar unverständlich 3
landgoet n Landgut 3
drumstel n Schlagzeug 3
zuigen (zoog - gezogen) saugen 3
schroeve(n)draaier m Schraubenzieher, -dreher 3
benoeming f Ernennung 3
dijk m Deich, Damm 3
noot m Nuss; Notiz 3
verwarming f Heizung 3
chantage m Erpressung 3
coupé m Abteil 3
legitimatie f, legitimatiebewijs n Ausweis 3
vergissing f Versehen, Irrtum 3
fleurig munter 3
duif m Taube 3
druif m Traube 3
kwartier n Viertelstunde 3
biefstuck m Beefsteak 3
fouilleren durchsuchen 3
pil m Pille, Tablette 3


Abschnitt 31

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
scheef schief 3
sinaasappel m Apfelsine, Orange 3
aantrekkelijk anziehend (a.fig) 3
kip m Huhn, Hühnchen 3
van harte gefeliciteerd met je verjaardag! herzlichen Glückwunsch zum Geburtstag! 3
rem m Bremse 3
notitie f Notiz, Eintragung 3
etalage m Schaufenster 3
poetsen putzen 3
effenaf (BE:) freiheraus 3
dertien dreizehn 3
ijverig eifrig 3
zout adj salzig 3
aftrap m Anstoß SPORT 3
beetje n Bisschen 3
verraad n Verrat 3
dienstregeling f Fahrplan 3
bevriend befreundet 3
schattig niedlich, süß 3
secretaresse f Sekretärin 3
tof (ugs:) prima 3
sleuren schleppen, zerren 3
ansichtkaart m Postkarte, Ansichtskarte 3
borrel m Glas Schnaps 3
Letland n Lettland 3


Abschnitt 32

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
lekke band platter Reifen, Reifenpanne 3
geweer n Gewehr 3
hut m Kabine 3
rubriek f Rubrik 3
uitschakelen ausschalten, abschalten 3
blaffen bellen 3
zeilen segeln 3
ambetant (BE:) langweilig, öde 3
eik m Eiche BOT 3
chocolade f, chocola f Schokolade 3
groet m Gruß 3
putten schöpfen 3
donder op! zum Donnerwetter! verschwinde! 3
oma f Oma 3
rolstoel m Rollstuhl 3
injectie f Spritze 3
haast m Eile 3
kiosk m Kiosk 3
reconstrueren rekonstruieren 3
knallen knallen, krachen 3
haak m Haken 3
haalbaar machbar 3
kennis maken Bekanntschaft machen 3
opvoeden erziehen 3
haken haken 3


Abschnitt 33

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
moeiloos mühelos 3
pan m Kochtopf; Pfanne 3
overstappen umsteigen 3
invullen ausfüllen 3
boerderij f Bauernhof 3
draai m Wendung (a.fig) 3
mislukken misslingen, missglücken, fehlschlagen 3
nieuwgierig neugierig 3
pakking f Dichtung 3
troosten trösten 3
regenen regnen 3
hengelen angeln 3
ontrouw untreu 3
zetel m Sessel 3
vet n Fett 3
peter m Pate 3
personenwagen m Personenwagen, PKW 3
brievenhus m Briefkasten 3
wakker wach 3
eend m Ente 3
stomerij f Reinigung 3
woonplaats m Wohnort 3
binnen drinnen 3
daarbinnen drinnen 3
zeventig siebzig 3


Abschnitt 34

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
liften per Anhalter fahren 3
ober m Kellner, Ober 3
bakker m Bäcker 3
luisteren (zu)hören 3
opvangen auffangen; herausbekommen 3
kredietkaart m, credit-card m Kreditkarte 3
kweken züchten, (auf)ziehen 3
tachtig achtzig 3
gefeliciteerd p.perf gratuliert 3
soep m Suppe 3
kop m Tasse 3
vreselijk furchtbar 3
eeuwigheid f Ewigkeit 3
rat m/f Ratte 3
hopeloos hoffnungslos 3
handleiding f Anleitung, Leitfaden 3
aansluiten (sich) anschließen 3
hetzelfde! (danke) gleichfalls! 3
lading f Ladung 3
batterij f Batterie 3
de groene kaart die grüne Versicherungskarte 3
kopje n Tasse 3
was m Wäsche 3
bewaken bewachen 3
amandel m Mandel 3


Abschnitt 35

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
kleinigheid f, kleinigheidje n Kleinigkeit 3
automaat m Automat 3
kruid n Kraut 3
dempen dämpfen 3
knipperen blinzeln, blinken 3
snor m Schnurrbart, Schnauzer 3
avondeten n Abendessen 3
baard m Bart 3
bibberen zittern 3
verknoeien verderben 3
koord f, koord n Schnur, Leine, Seil 3
broodje n Brötchen 3
portie f Portion 3
ingrediënt n Zutat 3
stuur n Lenker 3
blaas m Blase 3
kikker m Frosch ZOO 3
opletten aufpassen 3
draad m Draht 3
stommelen polstern 3
verpakken verpacken 3
oppassen aufpassen 3
verwennen verwöhnen 3
wekker m Wecker 3
terras n Terrasse 3


Abschnitt 36

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
afpersen erpressen 3
veerboot m Fähre 3
raadgever m Ratgeber 3
spijt m Bedauern 3
chanteren erpressen 3
loket n Schalter 3
balie m Schalter 3
's middags mittags 3
schraatsen Schlittschuh laufen 3
stempel m Stempel 3
duim m Daumen 3
kelner/in m Kellner / Kellnerin 3
spier m Muskel 3
nek m Nacken 3
flik m (ugs:) Bulle 3
onbegrijpelijk unbegreiflich, unverständlich 3
eergisteren vorgestern 3
parkeergarage m Parkhaus 3
heup m Hüfte 3
gelach n Gelächter 3
zwarte bes schwarze Johannisbeere 3
babbelen plaudern 3
tiener m / tienerdochter f Teenager / Teenagerin 3
schroot n Schrott 3
bedankt danke 3


Abschnitt 37

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
bommen plaudern 3
oprijden auffahren 3
zestien sechzehn 3
roof m Raub 3
braden braten 3
bedelen austeilen 3
aap m Affe 3
muil m Maul 3
korting f Rabatt 3
neef m Neffe; Vetter 3
maïs m Mais 3
vloeiend fließend (a.fig.) 3
rand m Kante 3
inwikkelen einwickeln 3
bliksem m Blitz 3
schaam m Scham 3
dop m Schale, Hülse; Deckel, Kappe 3
winderig windig 3
schuur m Scheune 3
overbrengen überbringen, übermitteln 3
tienduizend zehntausend 3
stoom m Dampf 3
bliksemen blitzen 3
glijden (gleed - gegleden) gleiten 3
zilveren silbern 3


Abschnitt 38

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
spinnen spinnen (a.fig) 3
schedel m Schädel 3
lever m Leber 3
slaapkamer m Schlafzimmer 3
eed m Eid 3
flauwe kul Quatsch 3
helm m Helm 3
ophangen auf-, an-, erhängen; auflegen TEL 3
verleiden verführen, verleiten 3
voorkeuren Einstellungen COMP 3
beleefd höflich 3
verwarren verwirren 3
zadel n Sattel 3
altaar n Altar 3
restaureren restaurieren 3
ongerust beunruhigt 3
rot faul, verdorben; (fig: ärgerlich) 3
rugzak m Rucksack 3
koelkast m Kühlschrank 3
roeien rudern 3
kreet m Schrei 3
vorst m Frost 3
bakkerij f Bäckerei 3
passen anprobieren; aufpassen 3
bediening f Bedienung 3


Abschnitt 39

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
kalf n Kalb 3
bederven verderben, verfaulen 3
Pinksteren pl m Pfingsten 3
voorkomen zuvorkommen, vorbeugen 3
knoop m Knopf 3
robot m Roboter 3
sok m Socke 3
uitruimen ausräumen 3
konijn n, konijntje n Kaninchen 3
genezen (genas - genezen) genesen, (aus)heilen 3
peper m Pfeffer 3
stropdas m Krawatte 3
sap n Saft 3
tomate f Tomate 3
slechtgezind schlecht gelaunt 3
Rode Kruis Rotes Kreuz 3
doodkist m Sarg 3
kuisen säubern, zensieren; (ugs: putzen) 3
roker m Raucher 3
banaan m Banane 3
kater m Kater 3
goedgezind gut gelaunt 3
stommiteit f Dummheit 3
toebrengen zufügen 3
portemonnaie m Portemonnaie 3


Abschnitt 40

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
griep m Grippe 3
roosteren rösten 3
vee n Vieh 3
salade f Salat 3
flater m Dummheit 3
vertrek n Abreise 3
wandelen spazieren 3
gemengde salade gemischter Salat 3
handdoek m Handtuch 3
lastig vallen belästigen 3
dokken (ugs:) blechen 3
juffrouw f, juf f Fräulein 3
jaloezie m Eifersucht 3
koorts m Fieber 3
onweer n Gewitter, Unwetter 3
blok n Klotz 3
sigaar m Zigarre 3
ondervragen ausfragen; verhören 3
zwager m Schwager 3
tovenaar m Zauberer 3
ongeldig ungültig 3
uiteraard naturgemäß 3
postzegel m Briefmarke 3
uitwendig äußerlich 3
verrader m Verräter 3


Abschnitt 41

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
kortaf kurz angebunden 3
wrijven (wreef - gewreven) reiben, polieren 3
inwendig innerlich 3
verzuim n Versäumnis 3
snikken schluchzen 3
beker m Becher 3
postzegels voor op een ansichtkaart Briefmarken für Ansichtskarten 3
eb m Ebbe 3
stripjes pl n Comics Pl 3
achttien achtzehn 3
hoofdpijn m Kopfschmerz(en) 3
schaar m Schere 3
rotzooi m fig: Scheiße 3
ezel m Esel 3
schurk m Schurke 3
ceintuur f Gürtel 3
tabak m Tabak 3
dwerg m Zwerg 3
vagina m Scheide 3
overblijven übrig bleiben, überbleiben 3
roer n Ruder; cremig gerührter Joghurt 3
warm water heißes Wasser, Warmwasser 3
kerstavond m Heiligabend 3
overschieten übrig bleiben 3
negentig neunzig 3


Abschnitt 42

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
inbetalen einzahlen 3
war: in de war verwirrt, in Unordnung 3
stier m Stier 3
laars m Stiefel 3
stom stumm; (ugs: doof) 3
honing m Honig 3
trui m Pullover 3
dankbaarheid f Dankbarkeit 3
deksel n Deckel 3
fluit m Flöte 3
hengel m Angel 3
toog m Theke 3
flink tüchtig; tapfer 3
wantrouwig misstrauisch 3
penseel n Pinsel 3
ceramiek f Keramik 3
begaafdheid f Begabung 3
ketel m Kessel 3
emmer m Eimer 3
tanken tanken 3
mouwen m Ärmel 3
mosterd m Senf 3
belang n Wichtigkeit 3
koplamp m Scheinwerfer 3
vermoeiend anstrengend 3


Abschnitt 43

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
kofferbak m Kofferraum 3
overhalen überreden 3
berouw n Reue 3
dorst m Durst 3
koepel m Kuppel 3
voornaam m Vorname 3
handtas m Handtasche 3
slak m Schnecke 3
opa m Opa 3
troef m Trumpf 3
afrit m Ausfahrt 3
os m Ochse 3
zeventien siebzehn 3
straal m Strahl 3
long m Lunge 3
riem m Gürtel, Riemen, Schnur 3
bezienswaardigheid f Sehenswürdigkeit 3
anker n Anker 3
zwoel schwül; sinnlich 3
stinken (stonk - gestonken) stinken 3
kerstman m Weihnachtsmann 3
lood n Blei 3
spa n Mineralwasser 3
retour n Rückfahrt 3
druiven pl m Trauben 3


Abschnitt 44

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
eindstation n Endstation 3
waan m Wahn 3
krapuul (BE:) Gesindel ugs 3
kaft m Umschlag 3
beschonken betrunken 3
proficiat! herzlichen Glückwunsch! 3
goede vrijdag Karfreitag 3
balk m Balken 3
caravan m Wohnwagen 3
wol m Wolle 3
antibioticum n Antibiotikum 3
hartelijk gefeliciteerd! herzlichen Glückwunsch! 3
komkommer m Gurke 3
afspreken (sich) verabreden 3
dronken betrunken 3
noodrem m Notbremse 3
zonnig sonnig 3
tablet m Tablette 3
vest n Weste 3
tang m Zange (a.fig) 3
oké okay 3
Nieuwjaar n Neujahr 3
sjaal m Schal 3
pruim m Pflaume 3
mijlpaal m Meilenstein 3


Abschnitt 45

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
verdelen (ver,_aus)teilen 3
fietsen Rad fahren 3
slee m Schlitten 3
kuisvrouw f (BE:) Putzfrau 3
snoer n Schnur 3
slok m Schluck 3
ontkennen verneinen, leugnen 3
bries m Brise 3
badkuip m Badewanne 3
pikken picken; (ugs: klauen) 3
perron n Bahnsteig 3
rondom umher, ringsum 3
katalysator m Katalysator 3
medeleven n Mitgefühl 3
kam m Kamm 3
radiator m Kühler MOT 3
afrossen verprügeln 3
nagellak m Nagellack 3
hagelen hageln 3
snuit m Schnauze 3
opwinden aufwickeln 3
vergiftigen vergiften 3
kreupel lahm 3
reisgids m Reiseführer 3
eetservies n Geschirr 3


Abschnitt 46

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
kuis keusch 3
tonijn m Thunfisch 3
slijmvlies n Schleimhaut 3
muts m Mütze 3
groot licht Fernlicht MOT 3
dagschotel m Tagesgericht 3
belabbert miserabel 3
kwitantie f Quittung 3
opfrissen auffrischen 3
klep m Klappe 3
bureau voor gevonden voorwerpen Fundbüro 3
kentekenbewijs n (NL) Fahrzeugschein 3
stekker m Stecker 3
wasruimte f Waschraum 3
serviesgoed m Geschirr 3
komijn m Kümmel 3
rondvaart m Rundfahrt 3
voretuigbewijs n (BE) Fahrzeugschein 3
verscheuren zerreißen 3
weekendtas m Reisetasche 3
uitkrant m Veranstaltungskalender 3
menu n Menü 3
snoet m Schnauze 3
achterlicht n Schlusslicht 3
ritssluiting f Reißverschluss 3


Abschnitt 47

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
weerbericht n Wetterbericht 3
smoel m Schnauze 3
afkoelen abkühlen 3
bang ängstlich 3
klonter m Klumpen 3
failliet bankrott 3
versnellingsbak m Getriebe 3
zich wreken sich rächen 3
tij n, getij n, getijden pl Gezeiten Pl, Tide 3
zuipen saufen 3
schrapen schaben, scharren 3
smakelijk schmackhaft, lecker 3
rode wijn Rotwein 3
verrekenen verrechnen 3
tijdbom m Zeitbombe 3
wang m Wange 3
transmissie f Getriebe 3
darm m Darm 3
wasmiddel n Waschmittel 3
voorlezen vorlesen 3
stuurinrichting f Lenkung 3
afstempelen abstempeln; entwerten (Fahrschein) 3
dok n Dock 3
verzekeringskaart m Versicherungskarte 3
wreken rächen 3


Abschnitt 48

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
opwelling f Regung 3
uitputting f Erschöpfung 3
inenting f Impfung 3
afzender m Absender 3
afbeulen schinden, strapazieren 3
plaatselijke tijd Ortszeit 3
pad m Kröte ZOO 3
tulp m Tulpe BOT 3
fatsoen n Anstand 3
ventiel n Ventil 3
programmatuur f Programmierung 3
bergaf bergab 3
haai m Hai 3
kussen n Kissen 3
achterhouden zurückbehalten 3
bek m Schnabel; (ugs: Schnauze) 3
onvriendelijk unfreundlich 3
edelachtbar ehrwürdig, ehrenwert 3
naald m Nadel 3
bushalte f Bushaltestelle 3
uitrusten ausruhen 3
vernederend erniedrigend 3
startmotor m Anlasser 3
watten pl m Watte 3
annuleren stornieren 3


Abschnitt 49

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
schamen (schämen) 3
telefoonkaart m Telefonkarte 3
roofmoord m Raubmord 3
tandpijn m Zahnschmerz(en) 3
spa blauw (BE) Mineralwasser ohne Kohlensäure 3
zakenrelaties pl f Geschäftsbeziehungen 3
spa rood (BE) Mineralwasser mit Kohlensäure 3
uitlaat m Auspuff 3
spa bruis Mineralwasser mit Kohlensäure 3
spa plat Mineralwasser ohne Kohlensäure 3
omgangstaal m Umgangssprache 3
badjas m Bademantel 3
pooier m Lump; Zuhälter 3
koppig dickköpfig, stur 3
plakker m Aufkleber, Pflaster¹ 3
klutsen (auf)schlagen 3
insuline m Insulin 3
en tegen de wind geschut windgeschützt 3
smidse m Schmiede 3
kwark m Quark 3
hoofdgerecht n Hauptgericht 3
meid f Dienstmädchen 3
ontsmetten desinfizieren 3
huisbaas m Hauswirt 3
asperge m Spargel 3


Abschnitt 50

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
bezem m Besen 3
ervandoor gaan durchbrennen, abhauen 3
filter m Filter 3
zaniken quengeln, meckern 3
schelp m Schale; Muschel 3
menukaart m Speisekarte 3
kin n Kinn 3
huls m Hülse 3
voorspel n Vorspiel 3
terreinwagen m Geländewagen 3
margarine m Margarine 3
middenin mittendrin 3
rauwkost m Rohkost 3
onbestendig unbeständig; wechselhaft MET 3
schooier m Bettler 3
griezelig gruselig 3
wijf n Weib 3
voorpagina m Titelblatt 3
veiligheidsgordel m Sicherheitsgurt 3
onthalen bewirten 3
wegen (woog - gewogen) wägen 3
pompelmoes m Pampelmuse 3
gebit n Gebiss 3
filteren filtern 3
bieslook n Schnittlauch 3


Abschnitt 51

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
schol m Scholle ZOO 3
beddegoed n Bettwäsche 3
aanhebben anhaben 3
abrikoos m Aprikose 3
vergulden vergolden 3
onhandig ungeschickt 3
kwetsbaar verletzbar 3
gasfles m Gasflasche 3
zijde m Seide 3
kaartjesautomaat m Fahrkartenautomat 3
hoes m Überzug 3
gebakken ei Spiegelei 3
bros knusprig 3
beitel m Meißel 3
oplichterer m Schwindler 3
rotten (ver)faulen 3
vloer m Fußboden 3
neervallen herunterfallen 3
niet m Niete 3
drijfriem m Keilriemen 3
egel m Igel 3
pepermunt m Pfefferminze 3
theezakje n Teebeutel 3
schamper höhnisch, abschätzig 3
sputteren stottern 3


Abschnitt 52

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
muggenbeet m Mückenstich 3
nier m Niere 3
afwassen abwaschen 3
wurgen würgen 3
schemering f Dämmerung 3
fazant m Fasan 3
ijzel m Eisregen; Glatteis 3
aanstellerig zimperlich 3
voetbal n Fußball(spiel) 3
onsympathiek unsympathisch 3
wars abgeneigt 3
zuchten seufzen 3
valselijk fälschlich 3
pompoen m Kürbis 3
ruggenmerg n Rückenmark 3
wachtkamer m Wartesaal, Wartezimmer 3
nakijken nachsehen 3
kus m Kuss 3
pepermuntthee m Pfefferminztee 3
camper m Wohnmobil 3
marmer n Marmor 3
overspannen überanstrengen 3
kraakbeen n Knorpel 3
verleiding f Verführung 3
foppen foppen 3


Abschnitt 53

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
aubergine m Aubergine 3
gevarendriehoek n Warndreieck 3
strop m Strick; Reinfall 3
pols m Puls, Handgelenk 3
pijn doen weh tun 3
bevoegdheid f Befugnis 3
zool m Sohle 3
achtbaar achtbar, ehrenwert 3
loslippig zijn ein loses Mundwerk haben 3
boei m Boje 3
notaris m Notar 3
worteltje n Möhre 3
degene der-, diejenige 3
fietstocht m Radtour 3
linnen n Leinen 3
ui m Zwiebel 3
ontucht m Unzucht 3
kaal m kahl 3
afzetterij f Schwindel, "Abzocke" 3
kerstboom m Weihnachtsbaum 3
leus m, leuze m Losung 3
spaarboek n Sparbuch 3
kreunen stöhnen 3
boon m Bohne 3
loods² m Schuppen 3


Abschnitt 54

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
wegrijden wegfahren 3
omscholing f Umschulung 3
valhelm m Sturzhelm 3
mengsel n Gemisch 3
luchtfilter m Luftfilter MOT 3
kansloos aussichtslos 3
klucht m Posse 3
schrobber m Schrubber 3
portefeuille m Brieftasche 3
tandvlees n Zahnfleisch 3
klappen klatschen 3
afdragen auftragen 3
afwas m Abwasch 3
blikopener m Dosenöffner 3
schatrijk steinreich 3
afslaan abschlagen; abbiegen 3
kruimel m Krümel 3
navel m Nabel 3
bewolkt bewölkt 3
veearts m Tierarzt 3
snoep m Süßigkeit(en) 3
voorrecht n Vorrecht 3
kletsen klatschen 3
waterpomp m Wasserpumpe MOT 3
verstuiking f Verstauchung 3


Abschnitt 55

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
klauw m Klaue, Kralle, Tatze 3
zwemvest n Schwimmweste 3
dagvaarding f Vorladung 3
fatsoenlijk anständig 3
knijpen (kneep - geknepen) zwicken, kneifen (a.fig) 3
vergoeden vergüten 3
zakenvriend m Geschäftsfreund 3
dierenarts m Tierarzt 3
onschatbaar unschätzbar 3
zakenvrouw f Geschäftsfrau 3
lieftallig anmutig 3
schandalig schändlich 3
verdrinken ertrinken 3
nooduitgang m Notausgang 3
opeten aufessen 3
kloot m (ugs:) Hoden; Idiot 3
yoghurt m Joghurt 3
berekend berechnend 3
staanplaats m Stellplatz 3
verbandmateriaal n Verbandszeug 3
toetspad n Tastatur 3
bloemkool m Blumenkohl 3
schaven hobeln 3
witte wijn Weißwein 3
artisjok m Artischocke 3


Abschnitt 56

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
duin n Düne 3
luchtdruk m Luftdruck 3
verversen auf-, erfrischen 3
van plan hebben vorhaben 3
wachtwoord n Passwort 3
bestand n Datei COMP 3
trouwring m Ehering 3
doven (er)löschen 3
enkel m Knöchel 3
badkamer m Badezimmer 3
kussen (kuste - gekust) (sich) küssen 3
schoonzus f, schoonzuster f Schwägerin 3
remedie m Heilmittel 3
blazen pusten 3
meegaan mitkommen 3
reservetank m Benzinkanister 3
raadplegen zu Rate ziehen 3
zwart rijden schwarzfahren 3
overhaast überstürzt, übereilt 3
verwittigen benachrichtigen 3
meekomen mitkommen 3
nachtrust m Nachtruhe 3
zoemen küssen 3
dynamo m Lichtmaschine 3
stank m Gestank 3


Abschnitt 57

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
pels m Pelz 3
kantoorboekhandel m Schreibwarengeschäft 3
loodvrij bleifrei 3
handschoen m Handschuh 3
fruitsap n Obstsaft, Most 3
sneltrein m Schnellzug, Eilzug 3
volhouden durchhalten 3
(speciale) aanbieding Sonderangebot 3
naad m Naht 3
schuilnaam m Pseudonym 3
condoom n Kondom 3
wasmachine m Waschmaschine 3
mollig mollig 3
woordenboek n Wörterbuch 3
besmetten anstecken 3
sollicitatiegesprek n Bewerbungsgespräch 3
loslaten loslassen 3
reserveband m Ersatzrad 3
bloeddruk m Blutdruck 3
retourtje n Rückfahrkarte 3
petekind n Patenkind 3
ranzig ranzig 3
patates frites pl Pommes frites 3
katoen n Baumwolle 3
voogdij f Vormundschaft, Sorgerecht 3


Abschnitt 58

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
vakantieflat m Ferienwohnung 3
plooien falten, runzeln 3
zoetstof m Süßstoff 3
prei m Lauch 3
kotsen kotzen 3
vervelen langweilen 3
bestelwagen m Lieferwagen 3
uitlachen auslachen 3
tasje n Tüte 3
zalf m Salbe 3
leep schlau 3
boekhouding f Buchhaltung 3
neusspray m Nasenspray 3
zakje n Tüte 3
paars lila 3
gemak n Bequemlichkeit 3
rondrijden herumfahren 3
overmorgen übermorgen 3
prullenbak m Papierkorb 3
vloeibaar flüssig 3
beet m Biss 3
inspraak m Mitsprache 3
roggebrood n Schwarzbrot 3
gekruid gewürzt 3
kruiden pl Kräuter; Gewürz Sg 3


Abschnitt 59

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
strijken (streek - gestreken) bügeln 3
kerktoren m Kirchturm 3
telefooncel m Telefonzelle 3
misprijzen missbilligen 3
ruimen (auf)räumen 3
busstation n Busbahnhof 3
blaten meckern 3
jeugdherberg m Jugendherberge 3
ontroerend rührend 3
quitte quitt 3
lepel m Löffel 3
hechten heften 3
doorslag m Durchschlag 3
bandenspanning f Reifendruck 3
slet f (ugs:) Nutte 3
tuinhuis n Gartenhaus 3
berk m Birke BOT 3
lift m Fahrstuhl 3
luis m Laus 3
besmettelijk ansteckend 3
spinazie m Spinat 3
courgette f Zucchini 3
knuppel m Knüppel 3
ons² m Unze (100g) 3
uitbuiten ausbeuten, -nutzen 3


Abschnitt 60

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
vitten mäkeln 3
puffen schnaufen 3
zakmes n Taschenmesser 3
affiche m Poster 3
verstuiken verstauchen 3
zonsondergang m Sonnenuntergang 3
struik m Strauch 3
blèren plärren 3
rietje n Strohhalm 3
dek n Deck 3
vlaai m Fladen, Obstkuchen 3
kurk m Kork; Korken 3
rechtdoor geradeaus 3
afwasmiddel n Spülmittel 3
gezind gelaunt 3
gum n Gummi 3
zweten schwitzen 3
tatoeage m Tätowierung 3
tikfout m Tippfehler 3
mot m Motte 3
lucifer m Streichholz 3
verleidelijk verführerisch 3
reuze (ugs:) fabelhaft 3
ham m Schinken 3
nagelschaartje n Nagelschere 3


Abschnitt 61

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
horlogemaker m Uhrmacher 3
oprotten (ugs:) abhauen ugs 3
slap schlapp 3
bumper m Stoßstange 3
zonnebrandcrême m Sonnenöl, Sonnenmilch 3
verblijfplaats m Aufenthaltsort 3
rubber n/m Gummi 3
haag m Hecke 3
af en toe von Zeit zu Zeit 3
zonsopgang m Sonnenaufgang 3
buil m Beule 3
takelwagen m Abschleppwagen 3
nagelvijl m Nagelfeile 3
doosje n Schachtel 3
ijzen schaudern 3
haring m Hering 3
stormachtig stürmisch 3
lens m Linse, Objektiv 3
meeuw m Möwe 3
smokkelen schmuggeln 3
aardbei m Erdbeere 3
notariskantoor m Notariat 3
prul n Plunder 3
lafaard m Feigling 3
afdrukken abdrücken; (aus)drucken 3


Abschnitt 62

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
ondermijnen untergraben 3
tweeduizend zweitausend 3
windmolen m Windmühle 3
delven (dolf/delfte - gedolven) (aus)graben 3
aanvaren zusammenstoßen 3
zolder m Dachboden 3
kleindochter f Enkeltochter, Enkelin 3
spook n Spuk 3
knoflook m Knoblauch 3
knipperlicht n Blinklicht 3
zelf bereid selbstgemacht, hausgemacht 3
schram m Schramme 3
boekhouder m Buchhalter 3
kurkentrekker m Korkenzieher 3
erfenis f Erbschaft 3
neuken ficken 3
panty m Strumpfhose 3
room m Sahne 3
voorbarig voreilig 3
postspaarrekening f Postsparbuch 3
sirene m Sirene 3
pasteitje n Pastete 3
erwtensoep m Erbsensuppe 3
afblijven fernbleiben 3
mayonaise m Majonäse 3


Abschnitt 63

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
verkwisten verschwenden 3
aansteker m Feuerzeug 3
stopcontact n Steckdose 3
kwal m Qualle 3
vies dreckig; ekelhaft 3
olijfolie m Olivenöl 3
wegslepen abschleppen 3
pulken zupfen 3
zalm m Lachs 3
zo snel mogelijk schnellstmöglich 3
zeep m Seife 3
kaarttelefoon m Kartentelefon 3
asbest n Asbest 3
argwaan m Argwohn 3
vriezen (vroor - gevroren) gefrieren 3
zaklantaarn m Taschenlampe 3
verdraaien verdrehen 3
drankkaart m Getränkekarte 3
onfeilbaar unfehlbar 3
vulpen m Füller 3
schaamloos schamlos 3
prijslist m Preisliste 3
pincet n Pinzette 3
bewaring f Aufbewahrung 3
hoer f Hure 3


Abschnitt 64

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
overgeven sich übergeben 3
spatbord n Kotflügel 3
hernia m Leistenbruch 3
aal m Aal 3
paling m Aal 3
piekeren grübeln 3
bandiet m Bandit 3
vakantiehuis n Ferienhaus 3
overslaan überschlagen 3
begrafenis f Begräbnis 3
krul m Locke 3
bedrijfsauto m, bedrijfswagen m Nutzfahrzeug 3
verslijten verschleißen, abnutzen 3
jawel jawohl 3
afboeken abbuchen 3
kruiden würzen 3
leugenaar/ster m/f Lügner / Lügnerin 3
ontbloten entblößen 3
ovaal oval 3
doodop todmüde 3
idioot m Idiot 3
zweep m Peitsche 3
donderen donnern 3
donder m Donner 3
peterselie m Petersilie 3


Abschnitt 65

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
koppeling f Kupplung 3
grasmachine m Rasenmäher 3
luchtbed n Luftmatratze 3
vuilbak m Mülltonne 3
steken (stak - gestoken) (ab)stechen 3
serveerster m Serviererin, Kellnerin 3
blubber m Matsch 3
achterlaten hinter-, zurücklassen 3
uitdagen herausfordern 3
eigenwijs eigensinnig 3
mossel m Muschel 3
kruidenier m Lebensmittelgeschäft 3
bankstel n Couchgarnitur 3
selder f Sellerie 3
te leen leihweise 3
roerei n Rührei 3
Rijksmuseum Nationalmuseum 3
jeuken jucken 3
zich ontfermen (over) sich erbarmen 3
pakje n Packung 3
badmuts m Badekappe 3
vla m Pudding 3
claxon m Hupe 3
gans m Gans 3
flauwvallen ohnmächtig werden 3


Abschnitt 66

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
pompen pumpen 3
deurslot n Türschloss 3
autoradio m Autoradio 3
terugvlucht m Rückflug 3
lemmert n Klinge 3
verfrissen erfrischen 3
stoer stämmig, stramm 3
chocolade melk Kakao 3
sandaal m Sandale 3
peer m Birne 3
overtocht m Überfahrt 3
kopieerapparaat n Kopierer 3
tijm m Thymian 3
zich verslikken sich verschlucken 3
verslikken verschlucken 3
ruitewisser m Scheibenwischer 3
ijsblokje n Eiswürfel 3
smijten (- gesmeten) schmeißen 3
weekkaart m Wochenkarte 3
flitsen flitzen 3
opschrijven aufschreiben 3
kraanwater n Leitungswasser 3
sprakeloos sprachlos 3
kwijten (kweet - gekweten) (sich) entledigen 3
neushoorn m Nashorn 3


Abschnitt 67

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
gymschoen m Turnschuh 3
achterlijk rückständig 3
fluisteren flüstern 3
begaafd begabt 3
ontkleden entkleiden 3
zweren (zwor - gezworen) schwören 3
heiig diesig 3
verklikken denunzieren 3
boeten büßen 3
diar(r)ee m Durchfall MED 3
tandwiel n Zahnrad 3
neven pl Neffen; Vettern 3
waardeloos wertlos 3
spons m Schwamm 3
dooien tauen 3
meeloper m Mitläufer 3
pittig würzig 3
witlof n Chicoree 3
vulling f Füllung 3
afgesproken! abgemacht! 3
sloop² m Kissenbezug 3
ooievaar m Storch ZOO 3
windkracht m Windstärke MET 3
spijbelen schwänzen 3
weduwnaar m Witwer 3


Abschnitt 68

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
vijfhondert fünfhundert 3
goot m Gosse 3
ontfermen (erbarmen) 3
mensenkennis f Menschenkenntnis 3
tweepersoonskamer m Doppelzimmer 3
stuip m Krampf 3
prachtig wundervoll 3
neerleggen hinlegen 3
eenpersoonskamer m Einzelzimmer 3
verpletteren zerdrücken, -quetschen 3
hagel m Hagel 3
haantje n Hähnchen 3
knoeien mogeln 3
beschuit m Zwieback 3
schillen schälen 3
kuip m Wanne 3
haardroger m Haartrockner, Fön 3
broekzak m Hosentasche 3
deurkruk m Türklinke 3
populier m Pappel BOT 3
paal m Pfahl 3
rondhangen herumlungern 3
slaapzaal m Schlafsaal 3
slip m Slip, Schlüpfer 3
navullen nachfüllen 3


Abschnitt 69

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
groenteman m Gemüsehändler 3
dimlicht n Abblendlicht 3
zeeëgel m Seeigel ZOO 3
kuchen hüsteln 3
kattig schnippisch 3
onvindbaar unauffindbar 3
radijs m, radijsje n Radieschen 3
schoonvegen säubern 3
bustehouder m, bh m Büstenhalter, BH 3
motel n Motel 3
lekker lecker 3
bladwijzer m Lesezeichen 3
paashaas m Osterhase 3
schoenenwinkel m Schuhgeschäft 3
handrem m Handbremse 3
loods¹ m Lotse 3
karaf m Karaffe 3
kruipen (kroop - gekropen) kriechen 3
ontsteking f Zündung 3
sukkel m Trottel 3
reclamatie f Reklamation 3
bougie m Zündkerze 3
lippenstift m Lippenstift 3
afleiding f (schluss)Folgerung; Ableitung 3
penis m Penis 3


Abschnitt 70

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
zeehond m Seehund ZOO 3
vernederen erniedrigen 3
rib m Rippe 3
tik m Klaps 3
erwt m Erbse 3
verloofde m/f Verlobter / Verlobte 3
klootzak m (ugs/fig:) Arschloch 3
bevoogden bevormunden 3
vegetarisch vegetarisch 3
afvoer m Abfluss 3
kontakt lenzen Kontaktlinsen 3
elektrische aansluiting Stromanschluss 3
vriespunt n Gefrierpunkt 3
versmaden verschmähen 3
autokrik m Wagenheber 3
jacht² n Jacht 3
inspuiten einspritzen 3
loonheffing f Lohnsteuer 3
sleepkabel m Abschleppseil 3
wollen deken Wolldecke 3
werkwoord n Verb GRAM 3
dienster f Serviererin 3
schaaf m Hobel 3
flikkeren flimmern 3
zelfbediening f Selbstbedienung 3


Abschnitt 71

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
nummerbord n Nummernschild MOT 3
waanbeeld n Wahnvorstellung 3
liegen tegen anlügen 3
carburator m Vergaser 3
regelmatig werkwoord regelmäßiges Verb 3
stempelautomaat m Entwerter 3
bromfiets m Moped 3
wastafel m Waschbecken 3
brommer m Moped 3
framboos m Himbeere 3
parkeermeter m Parkuhr 3
zetpil m Zäpfchen 3
fantastisch fantastisch 3
omkiepen (ugs:) umkippen 3
schuif... Schiebe... 3
kies m (Backen)Zahn 3
Binnen! Herein! 3
genummerd nummeriert 3
elk(e) jede(r/s) 3
doorbijten durchbeißen 3
laatst(e) sup am spätesten; letzte(r/s) 3
middlebar/e mittlere(r/s) 3
parkeerautomat m Parkscheinautomat 3
loempia m Frühlingsrolle GAST 3
voordeur m Vordereingang 3


Abschnitt 72

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
het vriest "es friert" 3
munttelefon m Münztelefon 3
momentje n Momentchen 3
strippenkaart m Streifenkarte 3
gasstel n Gaskocher 3
conclusie f (Schluss)Folgerung 3
gaslamp m Gaslampe 3
huiswerk n Hausarbeit(en) 3
houdoe tschüß 3
tussenstop m Zwischenstopp 3
"Godverdomme!" "Verdammt nochmal!" 3
dag! tschÜß! 3
eerste, 1e erste(r/s) 3
droogtrommel m (Wäsche)Trockner 3
opwerken (hocharbeiten) 3
verstuikt p.perf verstaucht 3
ander/e andere(r/s) 3
shampoo m Schampun 3
schoensmeer m Schuhkrem 3
sla m (Kopf)Salat 3
beige beige 3
bril m brille 3
eisprong m Eisprung 3
zwaargewond schwerverletzt 3
onderstaand nachstehend 3


Abschnitt 73

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
hieronder nachstehend 3
gaaf "cool" 3
invliegen einfliegen 3
me/je/zich/ons/je/zich mich/dich/sich/uns/euch/sich 3
hemelsbreed himmelweit 3
eenendertig einunddreißig 3
turkoois türkis 3
snee m (Brot)Scheibe 3
hak m (Schuh)Absatz 3
voorgevoel n (Vor)Ahnung 3
verkouden erkältet 3
aanranden Überfallen 3
volgend/e nächste(r/s) 3
smoesjes pl n Flausen 3
zure bom saure Gurken 3
woonboot m Hausboot 3
"Zegt u het maar." "Was darf's sein?" 3
tweeëntwintig zweiundzwanzig 3
negenentwintig neunundzwanzig 3
vijfentwintig fünfundzwanzig 3
drieëntwintig dreiundzwanzig 3
pleister m (Heft)Pflaster 3
dichtst(e) sup am dichtesten, dichteste(r/s) 3
koopje n "Schnäppchen" 3
vierentwintig vierundzwanzig 3


Abschnitt 74

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
dichtstbijzijnd nächste(r/s) 3
paspoort n (Reise)Pass 3
hondert een einhundertundeins 3
zitvlees n Sitzfleisch 3
augurk m (Gewürz)Gurke 3
doei! tschüß! 3
gekkenhuis n Irrenhaus 3
horloge n (Armband)Uhr 3
vierde, 4e vierte(r/s) 3
pasgeboren neugeboren 3
fietsslot n Fahrradschloss 3
thuis- Heimat- 3
kotsbeu stinksauer 3
achterwege blijven unterbleiben 3
tafeltje n Tischchen 3
bijsluiter m Beipackzettel 3
verder/e weitere(r/s) 3
iedere / ieder jede(r/s) 3
briefje n (Geld)Schein 3
statiegeld n, statie f Pfand(geld) 3
uitlaten (her,hin)auslassen 3
tegenop gegen an- 3
mij/jou/hem/haar/het/ons/jullie/hun/u mir/dir/ihm/ihr/ihm/uns/euch/ihnen/Ihnen 3
overbuur m Nachbar¹ 3
autoveer n (Auto)Fähre 3


Abschnitt 75

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
bijlessen pl m Nachhilfeunterricht 3
verkappen verkürzen¹ 3
ofwel oder (auch) 3
zijn² sein Pron 3
deeltijdbaan m Teilzeit-Stelle 3
giechelen kiechern 3
flikker op! hör auf! 3
krot n Elendswohnung 3
snipper m Schnippsel 3
vruchtesap n (Frucht)Saft 3
kinderzitje n Kindersitz 3
mijn/jouw/zijn/haar/ons/onze/jullie/hun/uw mein(e)/dein(e)/sein(e)/ihr(e)/unser(e)/euer/eure/Ihr(e) 3
betweter m Besserwisser 3
heelder comp heiler 3
kinderbed n Kinderbett 3
voorbaat (Voraus) 3
uithalen herausziehen 3
vaatwasmaschine m, vaatwasser m (Geschirr)Spülmaschine 3
mij/jou/hem/haar/het/ons/jullie/hen/u mich/dich/ihn/sie/es/uns/euch/sie/Sie 3
zich opwerken sich hocharbeiten 3
hou op! hör auf! 3
retour zurÜck 3
pesten piesacken 3
tralie m Gitterstab 3
huisvuil n (Haus)Müll 3


Abschnitt 76

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
tweede, 2e zweite(r/s) 3
het + sup am +Sup 3
openluchttheater n Freiluftbühne 3
betwistbaar bestreitbar 3
ik/jij/hij/zij/het/wij/jullie/zij/u ich/du/er/sie/es/wir/ihr/sie/Sie 3
derde, 3e dritte(r/s) 3
kelihard steinhart; (ugs:) knallhart 3
fruitwinkel m Obstgeschäft 3
slagroom m (Schlag)Sahne 3
kleinzoon m Enkel(sohn) 3
stadswandeling f Stadtrundgang 3
ruil m (Aus)Tausch 3
brein n (Ge)Hirn 3
stomdronken sturzbetrunken 3
scooter m (Motor)Roller¹ 3
krantenverkoper m Zeitungshändler 3
rechtzetten richtigstellen 3
sterrenbeeld n Sternzeichen 3
eigen eigene(r/s) 3
zich afbeulen sich abrackern 3
aanschuiven anschieben 3
cameratoezicht n Videoüberwachung 3
openlucht- Freiluft 3
treinkaartje n (Bahn)Fahrkarte 3
van ... tot von ... bis 3


Abschnitt 77

Niederländisch Deutsch Zusatz Wortschatz
verknallen (ugs:) vermasseln 3
voetbal m (Fuß)Ball 3
identiteitsbewijs n, identiteitskaart m (Personal)Ausweis 3
curator m Kurator¹ 3
maandverband n (Damen)Binde 3
snik: niet goed snik übergeschnappt 3
je³ dein/e unbetonte Kurzform 3
poelier m Geflügelhändler 3
oververhit überhitzt 3
klikken petzen; klicken COMP 3
lijnplan n Netzplan 3
bij voorbaat im Voraus 3
kleinkind m Enkel(kind) 3
kortingkaart m Ermäßigungskarte 3


Wortschatz

Verweis Wortschatz
1 Basiswortschatz
2 Aufbauwortschatz
3 Spezialwortschatz
Meine Werkzeuge
Namensräume

Varianten
Aktionen
Navigation
Werkzeuge